13 november 2011

de Muze van Jooris

13 NOVEMBER 2011- DB VAN DB de Muze van Jooris 4 minuten poëzie, op weg naar de kathedraal Terwijl Isj, het kleine meisje van vier, trapje op en trapje af loopt in het café op de Melkmarkt en zich achter steunpilaren halvelings verstopt om me tot spel te verleiden, probeer ik even een gedicht van Ronald Jooris te snoepen. Een vriend, wiens literair advies al vaker bij mij in de smaak viel, vond in Jooris zijn toegang tot de poëzie. Het bekende gedicht 'Minimal' raakte een gevoelige snaar bij hem. De bloemlezing van het Poëziecentrum, had ik toevallig gered van de winterslaap op de dozenzolder en staat nu, stofvrij, zij aan zij met Nolens en Gezelle te rijpen in een uitgespaard rijtje in de geïmproviseerde verbouwingsliving. Omdat ik zin had in mijmering zonder klankeffecten, nam ik Jooris en niet Gezelle mee naar Antwerpen. Tenslotte was de poëzie voor mij, het café met de trappen en de kathedraal voor Isj. Geen kwaad woord over Gezelle trouwens : de voorbije lente heeft hij mij een gouden moment bezorgd : Isj, die zeker tien minuten aandachtig luisterde naar wat ik voorlas uit een mini-bloemlezing van Deleu. Hij rijmt met verstoptrappen denk ik. Soms wordt Jooris' verstild minimalisme ook existentialistisch. Of essentialistisch. Dat is bij Jooris hetzelfde, denk ik. Hoewel hij door zijn bloemlezer (Stefaan Evenepoel) wordt afgezet tegen een gekunstelde lyriek, schemert er via zijn abstract realisme (zijn poëzie is eigenlijk een verbaal equivalent van beeldende kunst) toch een soort weemoed, een verlangen naar definitieve rust door, zo typerend voor de Romantiek, die nu bij het brede publiek, dreigt samen te vallen met Hollywood en het dartele van vlinders. De poëzie, die we in het openbare leven tegenkomen, is gelegenheidspoëzie, die van de geboorte-, huwelijks- en overlijdenskaartjes. Voor meer is er geen tijd. We zijn het stadium van veel tijd en verliefdheid voorbij, dus waarom zouden we poëzie lezen ? Althans, dat is wat ik, gevoelig voor de strijd tussen de eis van het realisme en het verlangen naar Arcadia, ervaar. Ik ken Jooris niet, maar ik zie bij hem toch ook het avondrood, dat transcendent wordt. Density Nevel. Zeg nu niets. Veel is verzwegen. Weinig is veel. Amper beweegt het woord amper in de wind die nergens is. Zeg nu niets. Veeg niets uit. In het eenzelvig vlak van de avond. Waartegen nauwelijks en nergens. Na zo'n gedicht hoef je nauwelijks nog iets te zeggen. Mijn schrijven hier wil enkel een opstapje naar Ronald Jooris’ bijna-zwijgen zij. Spijt zal je van hem niet krijgen, tijd misschien wel. Het minimalisme van Jooris is een conditio sine qua non voor mijn poëzie-opvatting. Poëzie kan dan niet anders dan een commentaar zijn op het witte, al dan niet beschreven blad. Wat verzwegen is, zegt meer dan wat beschreven staat. De inkt zorgt voor de schaduwen, het spel tussen zwart en wit; een bas-reliëf van onbegrijpelijke krabbels, dat misschien een werkelijkheid oproept die herkenbaar of gevoelig is voor de lezer, maar die uiteindelijk spijkerschrift blijft en terug verwijst naar wat niet beschreven kan worden met het arme instrumentarium dat de taal uiteindelijk is. Het Ware Woord wortelt in de Stilte. Het witte blad is de mystieke kracht van de Muze voor de schrijver/dichter. Inkt en woorden op een wit blad is fundamenteel niet verschillend van een reeks witte en zwarte toetsen in een lege kamer of een stel kleuren en penselen richting een wit doek. Of de vage geur van soep, die je in de tuin, onder de bomen, tegemoet komt. Het is wellicht die laatste vergelijking die voor Jooris te 'lyrisch' zou zijn. "Lyrisch doen om lyrisch te doen" heeft een bedenkelijke waarde. Het is de gezandstraalde hoeve. Indien de droom niets van het wakker worden wil weten, kan het gevaarlijke utopie worden. De Romantiek is niet voor niets in diskrediet geraakt door haar politieke, anti-democratische uitwas, die we het beste kennen via het Nazisme (dat uiteraard een pak meer - of liever minder - was dan de Romantiek). Maar lyriek van Van de Woestijne is grote kunst. Van Rilke. Het mag zelfs al laat- of Neoromantiek zijn dan. Het heeft geen zin om te discussiëren over wie de grootste is : Van de Woestijne of Van Ostaijen. We kunnen enkel vaststellen dat Van Ostajen vandaag populairder is, maar wie zegt wat het morgen zal zijn. Ons Vlaams Goddelijk Monster, monsieur T.M., pleit toch - sprakeloos - voor een barok bombardement van de taal. De meningen over de kwaliteit van zijn boek zijn zoals de meningen over zijn politiek engagement, maar de opvatting intrigeert. Er heerst in intellectueel, kunstminnend Vlaanderen precies een consensus over het "conditio sine qua non" van het minimalisme in de kunst. Omdat ik dat adagium blijkbaar onderschrijf, moet ik de uitspraak van Lanoye in het bijzonder respecteren. Wat je bestrijdt, vraag je naar de naam : je zou het zelf kunnen zijn. Er mogen geen dogma’s zijn (!?). Geen Romantische, maar ook geen Moderne. Taal is misschien arm in vergelijking met hetgeen niet in taal kan gevat worden, maar rijk genoeg om nu eens weelderig en dan weer sober te zijn. Voor mij kan het nog: als er historische stilte heerst in mijn werkkamer, kan ik bij Van de Woestijne zijn, bij Rilke, bij Goethe wellicht. Een stilte die nog dieper moet worden als ik iets van "des enfants terribles" als Baudelaire of Rimbaud wil begrijpen in het Frans (dat niet makkelijk is). Daar vervagen al de dogmatische tegenstellingen. Een stilte die speelser wordt met Van Ostaijen en lichtvoetig-weemoedig met de Gnossienne(s) van Satie; sacraal met Arvo Pärt. Pärt schreef met "Für Alina" de eerste noten van zijn tweede periode. Het is zijn minimalistische plaat (die in 1975, een jaar na Jooris' gedicht, uitkomt). Hij had in zijn eerste periode avantgardistische muziek gemaakt, anti-sovjet-establishmentmuziek, stel ik me daar bij voor, in de traditie van de grote Russische kunstenaars van de tweede helft van de 19e tot de eerste helft van de 20e eeuw. Van Gogol tot Stravinsky, zoiets. Later ging hij door een crisis in zijn kunstenaar-zijn, luisterde hij o.a. behoorlijk wat Vlaamse polyfonie en kwam hij er uit zoals hij nu geworden is. Maar dan in de (minimalistische) kiem van “Für Alina”. Sacraal, maar niet 'klassiek'. Te hedendaags om klassiek te zijn, te klassiek om hedendaags te zijn. Iedere kunstenaar kent zo zijn eigen ritme, zijn eigen curve, die een ander geluid, een andere stem en taal, met zich meebrengt. "In de muziek, daar zijn ook veel racisten" zong de Raymond al. Zo ook in de literatuur. Alle genres kunnen, alle stijlen kunnen. Er is niets laagwaardigers aan Tolkien dan aan Kafka. Dat wil niet zeggen dat alles kwaliteit heeft, maar wel dat elk genre, elke stijl kwaliteit kan herbergen en voortbrengen. K3 vs. K-Winokio : zoiets. Goede muziek is geen conceptje, maar richt zich op de Muze. Jooris op het witte blad als driedimensionale ruimte. Het beste dat je op een zondag als deze volgens mij kan doen is wandelen in de mist, luisteren naar Pärt of Satie, bladeren in een boek met reproducties van Paul Klee en er, als de soep gaat geuren, dit gedicht van Jooris bij lezen, in het eenzelvig vlak van de avond, waartegen nauwelijks en nergens. Klee Als een heimelijke kleur wonen bij Paul Klee, en niets meer zeggen. Een lijn zo zacht door zijn lichaam voelen en machinale diertjes vol veertjes doen springen tot een mijnramp van ontroering ontstaat. (referenties voor bib) Paul Klee, verschillende kunstboeken Ronald Jooris (bloemlezing Poëziecentrum met inleiding door Stefan Evenepoel) Arvo Pärt, "Für Alina" Erik Satie, Gnossiene