27 juni 2009

Hindernis

Traag en plots kom jij te voorschijn als nevel uit een veld : een schemering van zelf. Ik trek, in aller ijl, nog muren op, voeg zorgsel toe - het tocht in deze wereld - en zet 'klim-op m'n rug' er op als jij al lang mijn doolhof slecht en vluchten speelt, en echt. Ik achtervolg als een principe en boots in ademnood wat sprookjesstemmen na die overslaan in die van Vader. Jij lacht je deug-e-niet al vrij spreidt dan je vleugels nog naar mij. Jouw deinzen is voor later. Wijl jij met snelle passen leeft, leer ik - geen licht - maar hindernis te zijn voor jou, op weg, en later een rotsig rustpunt in de duisternis voor als je weerkeert naar de nevelen en het veld van zijn

22 juni 2009

Hotel New Flandres, bloemlezing van Vlaamse poëzie na 1945 (Dirk Van Bastelaere, Erwin Jans, Patrick Peeters)

De co-tangens van Vlaanderens' Gast(hof)heren Ik wilde graag reageren op de hetse rond "Hotel New Flandres", omdat ik nu pas, in het interview met Dirk Van Bastelaere in de laatste Poëziekrant, las dat er zoveel scherpe (overtrokken) reacties waren gekomen op de publicatie, waardoor een gesprek over de 'essentie' van de bloemlezing verloren ging. Dat is zeker betreurenswaardig. In de inleiding nemen de auteurs een sterk standpunt in, (zelf)kritisch voor bloemlezers, eerbiedig ten aanzien van de poëzie, trouw en moedig geschreven in deze bloemige tijden. Net omwille van het ander karakter van deze bloemlezing dan van de meeste bloemlezingen die verschijnen, vind ik het opzet van de samenstellers van Hotel New Flandres ernstig en verrijkend. De uitgave is dik en er staan veel zelden of nooit gebloemleesde dichters in, waardoor ze consequent is met het zelf gehanteerde selectiecriterium voor dichters en gedichten. Het probeert te breken met de traditie van het bloemlezen. De polemiek op de blog verhindert dan ook een boeiender gesprek, waartoe de auteurs toch wilden uitnodigen met het openen van de blog. Daarover ben ik het grondig eens met hetgeen RHCdG schrijft (op die blog) en is het jammer dat de auteurs zelf de polemiek centraal zetten. Hier volgt een poging om het toch nog over de bloemlezing op zich te hebben of liever over het concept. Ik ga me niet begeven op het ping-pong-terrein van 'hoeveel sterretjes ?' en dan de dichters naar gewicht vergelijken. Eerlijk gezegd vind ik dat de samenstellers, gezien de toewijding aan hun werk, ze een quotering à la De Standaard (boekhandel) beter hadden vermeden. Mijn reactie is eerder geschreven vanuit een filosofie en persoonlijk gegrond (en wellicht zelfs niet vrij van familiale invloeden), dan literairtheoretisch gestaafd en met een opvallend kleinere belezenheid dan de auteurs, maar integer en niet zonder de inleiding van het werk grondig gelezen te hebben... De vraag die ik me na die inleiding (toch) stelde was : "Is het zo dat vernieuwende gedichten meer plaats verdienen dan gedichten die in de lijn van de traditie liggen ?" Ligt de ‘waarde’ van een gedicht in haar historische bijdrage, in haar 'breken met' ? Als je hier nee op zegt, beland je als bloemlezer wellicht al vlug in 'een canon van de canon', gekleurd door je persoonlijke voorkeur, die tegelijk een verwaterd slap aftreksel blijkt te zijn van wat reeds vroeger werd samengesteld. In die zin is de meer principiële weg van Hotel New Flandres lovenswaardig. Ze kiezen het steile pad. Toch voelt hun criterium als eenzijdig aan, als een (te) eng spoor naar een grotere "objectiviteit". (Ze ontkennen de representativiteit als objectieve mogelijkheid, maar door expliciet een methode te hanteren en zich te buigen op de diversiteit van het resultaat, krijgt het geheel toch een 'aura' van een poging tot iets dat objectiever moet zijn dan de voorkeur van de samenstellers). Ze erkennen welliswaar het feit dat alles (teminste alle bloemlezing) constructie is, maar door dit (of haar tegendeel, de deconstructie) tegelijk tot de kern van hun methode te maken (nl. hoe meer een dichter vernieuwend werkt, dus het poëticaal systeem reconstrueert, hoe meer * hij krijgt, hoe meer gedichten in de bloemlezing werden opgenomen), miskennen ze een andere, minder technisch-system(at)ische benadering tot 'bloemlezingswaardigheid'. Een gedicht is immers in vele gevallen niet op voorhand bewust ingebed of afgezet tegen de traditie. Of zelfs als het dat is, ligt daar niet noodzakelijk haar waarde of kracht, omdat in haar poging iets 'wezenlijks' te verwoorden de mate van vernieuwing geen zelfcorrigende reflex van de dichter in kwestie dient te zijn. Niet iedereen moet er tientallen boeken bijnemen als hij schrijft, zoals Van Bastelaere blijkbaar doet. Studie is geen noodzakelijke voorwaarde voor poëzie, laat staan een voldoende. Met de nadruk op (dé)constructie, misken je andere wegen (en misschien zelfs de essentie) naar creatie, mijns inziens. Dat inzicht is, denk ik, nu net een belangrijk inzicht van de traditie, een inzicht dat ons misschien steeds weer ontglipt en zeker in het (post)hedendaagse klimaat van (post)modernistische appreciatie van de breuk, van het einde der grote verhalen. Een in-zicht, dat we ons (Platoons) kunnen her-inneren, wat niet hetzelfde is als een (re)constructie, kan dat patroon dat de traditie reeds ontblootte, terug zichtbaar maken. Dat is wellicht ook net wat postmodernisme wil tegen gaan of ontkennen. Paradoxaal genoeg is de weg van de deconstructie vandaag de dag bij uitstek een manier om bij de traditie als 'de' weg te geraken. Ze weigert alleen zichzelf te verlaten, waardoor ze zichzelf als dé manier ziet, zonder weg. Ze is een beetje als de methodische twijfel van Descartes, maar dan zonder op een idée claire et distincte te stoten, zodat alleen de methodische twijfel, in casu de constructie als zekerheid overblijft. De traditie daarentegen laat zich - in de metafoor van de weg of de constructie - eerder begrijpen als het idéé 'weg'. Elke wegenconstructeur in elk tijdperk bouwt anders aan een weg, maar het 'idee' weg, nl. een begaanbare baan te maken van A naar B, is nauwelijks gewijzigd. De traditie ziet dat niet als een huls, maar als de inhoud zelf. Vorm is inhoud, om het in kunsttermen te zeggen. Ook al kan zij niet benoemd worden, en dient zij telkens weer geparafraseerd te worden, toch bestaat ze. De twijfel als methode, de constructie als inzicht leidt niet tot het herleiden van elke objectiviteit tot subjectiviteit, maar stelt het juist scherp dat de objectiviteit juist in de subjectiviteit zit, de eeuwige glans in het historisch geconstrueerd zijn, de vorm die zich in de stof manifesteert. Dat is natuurlijk logisch onjuist, in zijn essentie paradoxaal en daarom onmogelijk om in een criterium om te zetten, waarmee je gedichten kan selecteren. Maar je kan er wel trouw aan blijven en in die trouw is de traditie een voorganger en dus leermeester, die je 'naar je hand' dient te zetten, maar zonder de hand van de meester af te hakken. Ik vraag me dan ook bijvoorbeeld af wat de auteurs vinden van hetgeen Paul Claes zegt over de ‘canon’ en de traditie, o.a. in de Poëziekrant bij het uitkomen van zijn bloemlezingen. Claes is zeker een meester in het doorzien van de constructie, maar hoeft niet te breken om nieuw te kunnen beginnen. Wat doe je dan met een dichter die teruggrijpt naar de traditie die verloren dreigt te gaan ? Is dat geen soort ultra-conservatief, die daardoor eigenlijk terug vernieuwend wordt ? Les extrèmes se touchent... Of op het gevaar af te gaan behoren tot die gehate kussensloop-liefhebbers, probeer ik het eenvoudiger te stellen. Kan je met een rationeel-wetenschappelijk-system(at)isch ontmantelen van dichters en gedichten wel de kern van de poëzie heel laten ? Ontstaat er door jullie streepjes en sterretjes geen letter-vlek, die door haar zwarte inkt het wit bedekt, dat nodig is om het onzegbare een plaats te geven, van waaruit het zegbare kan gezegd worden ? (En dat hoeft niet per se mystiek te zijn, dat is de mythe van de poëzie, dat is erg dicht bij de decontructivistische waarheid rond taal, zou ik denken). Zou het werk niet op minder kritiek gebotst zijn, als de auteurs hun eigen historiciteit wat verder hadden toegelicht in plaats van zich te beperken tot een droog 'achterflaptekstje' ? Zo is het bijvoorbeeld toch wel verhelderend (zeker voor een breed publiek) te weten dat de waarde van Van Bastelaere (cfr. Brems) wellicht in de eerste plaats in de bundel 'Pornschlegel' ligt, in het postmodernisme dus, in de breuk die hij daarmee bewerkstelligd heeft in de Vlaamse poëzie na 1945. De keuze voor de breuk met de traditie als graadmeter voor het opnemen van een dichter/gedicht in de bloemlezing, ligt immers zo fel in de lijn met de visie en het werk van Van Bastelaere als dichter, dat het een meerwaarde zou geweest zijn als hij dat er met zoveel woorden had ingezet. Net door dat te expliciteren, was de kans groter geweest dat Hotel New Flandres zijn historiciteit en de voorkeur van zijn auteurs ontstijgt, wat ze uiteindelijk toch wensen. Misschien zijn deze vragen te retorisch, daar ze vroeg of laat tot de vraag moeten leiden of bloemlezen überhaupt wel wenselijk is, hetgeen jullie wel moeten tegenspreken, omdat jullie het gedaan hebben. Enkel de onmogelijkheid van de representativiteit en de waarheid 'alles is constructie' restte jullie nog, als en soort van bescheiden verontschuldiging voor het uitgeven van het werk. Waarom deden jullie dat, als het toch onmogelijk is ? Als een minder-slechte aanvulling op de slechte bloemlezingen die al bestonden ? Moeten we de lezer niet sparen van bloem-lezen en eerder het oeuvre en/of het nieuwe werk van levende dichters laten zien, eventueel aangevuld met onbekenden, die dreigen zo bestoft te raken, dat ze onleesbaar worden ? Auteurs die resoluut voor de waarde van het vernieuwen, het experimenteren, heruitvinden, reconstrueren kiezen op een doordachte manier, maar zich tevens feitelijk verzoenen met het uitgeven van een ‘bloemlezing’, valt dat wel te rijmen ? Is het bloemlezen niet in wezen conserverend en dus 'traditionaliserend' ? (een mens kan door de inleiding natuurlijk wel aangespoord of geïnspireerd worden vernieuwender te dichten, maar het op schrift samen brengen van de gedichten heeft tot gevolg dat mensen het boek ter hand zullen nemen vanuit het idee dé Vlaamse poëzie na 1945 in handen te hebben. Het benadrukken van de principiële onmogelijkheid daarvan, zal nooit zo krachtig genoeg zijn om de feitelijkheid (en dus de actueel geworden 'mogelijkheid') van de bloemlezing te ontkennen. Vandaar werkt bloemlezen 'traditionaliserend', of je nu wil of niet. Het wordt gewoon een Ark van Noah; met de dubbelbekkever, maar zonder de olifant. Een poëzie waarbij de schaduwen niet het gevolg zijn van schemerlamp-werpende dichters-recensenten als De Coninck, maar als alles-onder de neon-bloemlezende-dichters à la Van Bastelaere. Is er een wezenlijk verschil, of één van smaak, waarover niet de redetwisten valt ? Misschien is het niet wijs deze vragen te stellen aan auteurs, die vooral respect verdienen, voor het monnikenwerk dat zij verricht hebben in combinatie met de moed om eerlijk te zijn door voor een bepaalde bloemlees-methode te kiezen. Een methode en een werk dat ver de inleiding overstijgt en sowieso (aan mij alvast) dichters onthult, eerder dan omhult. Daarin zit zeker een grote waarde én een nog niet-bestaande aanvulling op het reeds gebloemleesde en zeker meer uitnodigt tot degustatie en ontdekking van de 'ziel' van de poëzie dan de zoveelste 'De mooiste van - ' . "Hotel New Flandres" is een geschenk. In haar kamers staan niet de klassieke bloemstukken, maar dat houdt ons des te frisser. Ook de apocriefe geschriften liggen op het nachtkastje. Boeiend. De dialoog over de keuze van de samenstellers en de waarde van de uitgave, zijn maar 'gesproken' woorden, maar wat nu rood en letterlijk op me ligt te wachten, staat en blijft zo geschreven. Dat is wat er toe doet, dat is mijn geschenk. In wezen werkelijk want verwelkelijk. Niemand die me verhindert de bloemen zo te (her)schikken zoals de regels van de kunst volgens de Japanse Meesters voorschrijven, of zoals ik leerde van mijn ouderwetse Vlaamse grootvader, of gewoon zoals ik er hier en nu zin in heb, inconsequent en onverantwoord.

17 juni 2009

Naar Merelbeke (Stefan Hertmans)

Berkevliesjes in de Beringstraat Met "Naar Merelbeke" heeft Stefan Hertmans me uitgenodigd naar waar ik al een tijdje onderweg was. Ik wist alleen niet dat het Merelbeke was, het mythische land waar de verloren kindertijd naar gewonnen brood smaakt. Je besluit gewoon net iets langer weg te dromen bij een droge boterham. Net nu kan dat, nu je volwassen bent, droge boterhammen in de vuilbak kiepert en alles kan uitleggen. Dat doet Hertmans niet. Hij legt in dit boek vooral 'in', zoals moeder het proper goed in de kast of vader het hout in de mijt. Door zijn kindertijd voorzichtig in doeken te wikkelen, maakt hij er meer van. Meer tijd, meer poëzie, meer de grote lijnen en het begrip daarvan. Meer dan Merelbeke ooit voor een kind kon zijn. Dat meer geeft een typische nostalgische toets aan deze roman, waarmee Hertmans naar eigen zeggen, een pastiche heeft willen schetsen van de zogenaamde 'herkomstroman', populair bij Vlaamse schrijvers midden jaren '90. Het is inderdaad zo dat Hertmans het cliché niet schuwt. Hij schildert het polderlandschap, zonder de fabrieksschoorstenen, gomt 'het buiten-de-lijntjes' bewust weg en wekt een Vaderfiguur tot leven, die zo uit het Vlaams-mythische pantheon lijkt geplukt. Toch denk ik dat de pastiche slechts de aankondiging is, het Venetiaanse masker, dat nauwelijks de identiteit verhult. Hertmans hanteert in zijn roman het penseel immers zo licht, dat hij het cliché eerder afstoft dan benadrukt. Zoals het impressionisme een overtreffende trap is van realisme en geen tegenbeweging. Hertmans schrijft zo duidelijk met kleine grote letters, dat 'Naar Merelbeke' op mij overkomt als een authentieke keuze voor de nostalgie, geen amputatie ervan, maar wel zonder het zware accent van dichters, honderd jaar geleden. Het bulkt van de eenvoud. De sfeer van de roman zit in de spankracht tussen de beschouwende, poëtische toon van de verteller in het nu ("Een beeld is een halte die onze geest maakt, tussen twee onzekerheden, las ik later ergens op een muur") en de geurige, weidse sfeer waarin de hoofdfiguur zich dag-na-dag baadt ("Stenen, had ik nonkel Doresto ooit horen zeggen, komen omhoog. Ze wrikken en duwen en komen allemaal op een dag aan de oppervlakte. Maar hier was het omgekeerde gebeurd : het leek alsof de stenen in de aarde waren gezonken en dit huis wilde terugkeren naar een natuurlijker staat"). De korte hoofdstukken lezen als een verzameling schilderijtjes in een twee-kamer-museum in een dorp, waar je met opzet langzaam in verwijlt. Hertmans' toon is bijna als die van de stilte, de achtergrondstem in het koptelefoontje, die zacht op kleur en jaargetijde van het werk voor je wijst. Hij lijst het geheel in met een licht kader, nl. het eerste en het laatste hoofdstuk ("Hoe God mijn rechterbeen amputeerde" en "Ecce Homo"), dat welliswaar toont dat het maar om een schilderij, een museumbezoek gaat en dat als metabeschouwing de herkomstroman thematiseert (en ironiseert), maar het valt vooral op doordat het geen zware commentaar wordt van een kunstkenner, waardoor je bij het buitenkomen uit het museum in de volle zon bijna zou gaan denken dat ook de zon een constructie is. Soms wordt het verhaal lichtjes verstoord door een verwarrende tijdsaanduiding, terwijl de chronologie door de schrijver zelf naar voren wordt geschoven als een element dat er toe doet. De sfeer verdraagt meestal niet de dialect-klinkende zinnetjes die Hertmans zijn personages te sporadisch en inconsequent in de mond legt. Alleen op die schaarse momenten doet hij zijn eigen creatie te kort. "Naar Merelbeke" is een sfeer, geschetst met een scherp geslepen punt en het goed hanteren van de verrekijker. Je zou er binnen voor blijven zitten, omdat het zoveel buiten oproept. Hij heeft geen (aan)klacht of melancholie nodig waarin de boeken van Paul De Wispelaere zo baden en al helemaal geen sensatie zoals zoveel hedendaagse schrijvers. Hij laat wel zien wat we dreigen te vergeten : de geur van paardekastanje. "Naar Merelbeke" is een bewuste, maar fluisterende ode aan de fantasie. Hertmans neemt de nostalgie mee als het beleg tussen zijn boterhammen op dagtocht. Als hij zijn brooddoos 's middags open doet, voert de geur hem naar een keukentafel, lang geleden, waar zijn moeder smeren kon. Met zijn fantasie als waterpas, hertekent hij het perspectief, versholen in zijn kindertijd. Dat hem dat overkomt, valt medisch te verklaren, maar kunst is creatie, geen encyclopedie. Fantasie is geen pre-gnostisch vermogen, maar het geërfde kleinood, dat er kitcherig uitziet, maar door persoonlijke koestering het tere zaad van berkenvliesjes kan doen ontkiemen, waarmee je tot in de Beringstraat geraakt. Een bevlogen moment, een kinderlijke mogendheid temidden (uit de kluiten) gewassen koren. Kunst kan niet om de Berlijnse muur heen, maar in de Beringstraat geraken willen we allemaal wel. Hertmans herinnert zich en zwijgt, want hij ziet : het was geen valse lente; het is een trage wals.

10 juni 2009

De eenzaamheid van de priemgetallen (Paolo Giordano)

Zwembandjes nodig ? Het lijkt wel alsof Paolo Giordano door het schrijven van zijn boek "De eenzaamheid van de priemgetallen" zelf als literair priemgetal is ontdekt. Hij wordt een bijna eenzame hoogte ingeschreven in alle recensies die ik gelezen heb en indien er nog een overtreffende(re) trap van de beschikbare superlatieven in onze taal bestond, dan had men die zonder aarzelen opgestapt. Onterecht, vind ik. Ik zou het boek niet aanraden indien u belezen bent. Iemand die deze zomervakantie aan een of ander zwembad een boek naast zijn drankje wil hebben liggen, kan het gerust meenemen. Het is nog makkelijk in de boekenwinkel te krijgen, het leest vlot en je legt het niet graag weg, want Giordano schrijft met zin voor spanning en tragiek én biedt dat ietsje meer waardoor hij onder het genre 'literatuur' valt. Het mannelijk hoofdpersonage is scherp getekend en door de afwezigheid van het voor de hand liggend happy end, gaat je aandacht meer naar de sfeer, die nieuwsgierig maakt; naar wat Giordano zijn alter ego's over de eenzaamheid laat zeggen. Dat is niet al te veel. Met de titel geeft Giordano direct zijn mooiste parel weg. Er zijn weinig gedachten die van een even grote scherpzinnigheid getuigen en de poëzie in zijn woorden krijgt zelden dezelfde zachte glans, waar je stil van wordt. Daardoor werd het boek de spreekwoordelijke holle doos voor me : ronkende recensies en een prachtige titel, maar halfweg zat ik enkel nog te lezen omdat ik me afvroeg hoe het zou eindigen. De metaforen begonnen mij na verloop van tijd zelfs te ergeren omdat ze copies werden van elkaar en bovendien op voorspelbare plaatsen opdoken. Dat kan voor mij genoeg zijn om ook de rest van het boek met argus-ogen te bekijken. In plaats van dynamisch, vond ik de opbouw van het verhaal doorzichtig: cliff-hangers aan het einde van korte hoofdstukken, perspectiefwisseling bij elk hoofdstuk en jaartallen als titels om het een parfum van epiek mee te geven. De helden van het verhaal werden me plots te stoer in hun eenzaamheid, hun introvertie net iets te extreem en de trauma's die ze te verwerken kregen bewust ver gezocht om de aandacht te trekken. Alsof de eenzaamheid je enkel toebehoort als je een hardvochtige vader hebt gehad of je tweelingzusje per ongeluk hebt doen verdwijnen én op voorwaarde dat je nooit meer de sleutel van die gevangenis terugvindt. Daardoor verzandt Giordano in de anekdotiek en is de titel een licht-esthetische diefstal van het thema 'eenzaamheid' in tijden van eenzaamheid. Dat alles bij elkaar geeft me het gevoel dat Giordano wel een leuk klinkende popsong heeft geschreven, aardig om eens wat luider te zetten als 's zomers de raampjes van de wagen open kunnen, maar waarvan je de plaat niet zal kopen omdat je ondertussen wel weet dat de betere, tijdloze muziek zich een paar rekken verderop bevindt. Als je toch graag een boek met vaart wil lezen én je wil naast je zwembad dat literaire bandje, lees dan 'Speeldrift' of 'Vrije val' van Juli Zeh. Evenzeer eigentijds, bijna even jonge auteur, maar spitser geschreven, spannender door de inzet (want op het einde vermindert het voltage jammer genoeg), poëtischer en getuigend van een dieper inzicht, inclusief in de eenzaamheid. Zoniet, kijk wat naar de wolken, neem een goede thriller mee of drink een beter drankje met het geld dat je niet aan Giordano uitgaf. Ontspanning verzekerd en niet noodzakelijk minder kwalitatief.

beginselverklaring van de blog

L.S., Een ezelsoor 'kan plots in de nek draaien' (dixit Van Dale). Voer voor zoölogen. Metafoor voor wat literatuur bij momenten met me kan doen. Een moment waarop ik aan de wetten van dagdagelijksheid ontsnappen kan en ik daarna de verantwoordelijke bladzijde eerbiedig omvouw. Op deze blog wil ik graag beschrijven waarom sommige boeken nu, getooid met ezelsoren in een hoek van de boekenkast staan. Omdat ik een nukkige mens ben, die zich geen oor wil aangenaaid voelen door vervlakkende schrijfsels, op de top gezet door opgezwollen (media-)aandacht, zal ik ook geregeld aan het touw trekken en een boek, zijn schrijver of recensent een stamp in de maag bezorgen. Een verstillend vergezicht ontsluit zich slechts doorheen de stijl. Het ezelspad is steil en grillig. Culturele bagage weegt per definitie niet licht, literatuur is geen nordic walking, maar stok en plunje nemen om zo stapvoets naar kam en kim te gaan, ondanks de zwaartekracht. Enkel zo geven heuvels vleugels. Af en toe schrijf ik zelf iets, ondanks Rilkes' 'Brief aan een jonge dichter'. Daarbij vrees ik wel degelijk de afgrond, maar ik schuw hem niet. In het gebergte van de canon, kan ik enkel proberen een beeld te snijden uit die balk in eigen oog. Eenzaamheid en leven, literaire eigenzinnigheid en een verlangen naar eeuwigheid rijmen immers te veel. IA !