30 april 2012

Gouden Boekenuil 2012 - een oordeel

Zaterdag weten we wie de Gouden Boekenuil 2012 krijgt. Het zou wel eens Brouwers’ roman “Bittere bloemen” kunnen worden. De onaanraakbare auteur is onovertroffen in rijke woordenschat en zinsbouw. Alleen al om het werkwoord aan het werk te zien, zou u deze roman kunnen lezen. Het is een genot om te proeven wat hij allemaal serveert. Zijn poging om het thema (de desintegratie van de geest) in de stijl door te trekken (door het opblazen van de syntaxis) is een indrukwekkende poging en zijn reflecties omtrent het ‘eigenlijke’ zijn trefzeker : daarna blijkt iedereen ‘eigenlijk’ oneigenlijk te gebruiken. De filosofische mijmeringen van de weinig bekende Stephan Enter in zijn boek “Grip” zijn aangenaam, maar vallen door herhaling in het niet : ze missen de diepte van de wijsbegeerte. Bij de honderd lezers van de lezersjury (www.goudenboekenuil.be)) is Enter nochtans de favoriet voor de hoogste ereplaats. Velen vinden Brouwers’ boek een vorm van literaire krachtpatserij, te snoeverig, te dominant qua vorm en daardoor te weinig soepel. Het spreekt voor Enter dat hij het aandurft om een eerder zachtaardig boek op de markt te brengen, te midden van het cynisme en de zwaarmoedigheid. Enter heeft geen gitzwart of intriest hoofdpersonage nodig, geen perversiteit, verslaving, porno of immorele gedachtegang en levert toch een fijne roman af. Hij is misschien té klassiek van snit, te braaf. De beelden die hij oproept zijn mooi en bereiken bij momenten een poëtisch niveau, maar het verhaal schiet m.i. tekort. De structuur van de roman, drie hoofdstukken en evenveel personages, drijft de perspectieven naar elkaar, zodat de confrontatie bijna aangekondigd wordt. De die dan het gecompliceerd hoogtepunt van de tragiek én de rijkdom van deze roman hadden kunnen vormen. De auteur kiest echter voor een open einde, een cliffhanger van formaat, een keuze die ik in het licht van de opbouw enkel als een zwaktebod kan zien, een gemiste kans op een gecompliceerd hoogtepunt, waarin de rijkdom, de tragiek en het ultieme perspectief zich hadden kunnen vormen. Misschien kan hij die kaap nemen in zijn volgende boek of brengt hij een dichtbundel uit ? Dat Enters’ roman vaart zou missen, zoals vele lezers van de lezersjury beweren, is wellicht waar voor mensen die vooral vaart zoeken, maar is het niet één van de kerneigenschappen van een boek dat het traag gaat ? Naar aanleiding van zijn laatste boek zei Irving in een interview dat hij dat net zo krachtig vindt aan een boek (in vergelijking met de verfilming ervan) : de duur die het verhaal herbergt en die moeilijk te vatten is in beelden. Als je alleen maar ontspanning zoekt en die tegenover denken of stilstaan zet en dat toch per se met een boek wil bereiken, kan je in de short list voor de prijs wellicht alleen je gading vinden bij Koch. Dit zelfverklaard literair talent wordt als een meester van de plot voorgesteld, maar voor mij was zijn verhaal even voorspelbaar als de andere, maar dan zonder veel meerwaarde, noch qua stijl of taal, thema of gedachtegang. Ook de “morele weerhaken” (dixit Mark Cloostermans) van het hoofdpersonage volstaan mij niet om het verhaal uiteindelijk te zien uitstijgen boven een vulgaire, ééndimensionale vertelling. Als je “Tirza” van Grunberg las, lijkt “Zomerhuis met zwembad” een clichématig afkooksel onder dezelfde thematische paraplu, snel geschreven om nog te kunnen profiteren van de literaire deiningen die Grunbergs’ gevierde roman veroorzaakte. Dus toch een commerciële zet in plaats van een authentieke poging om iets belangwekkend te schrijven ? Ik kan mijn scheefgetrokken tafel nog jaren recht houden met een paar katernen van deze kaskraker (want wat doe je anders met een boek dat je niet goed genoeg vindt om door te geven ?). Ook “Monoloog van iemand die het gewend werd tegen zichzelf te praten” van Verhulst vind ik bedenkelijk. Nochtans denk ik dat Verhulst volgens het devies van Rilke een échte schrijver is die moet schrijven om te bestaan. Hij kán ook schrijven en hij is de enige naast Brouwers die aan de slag gaat met de taal en zo haar status van middel wegneemt en haar tot doel van het schrijven maakt, maar toch vind ik de novelle uiteindelijk te zwak. Het verhaal weegt licht, het thema wordt vrijblijvend uitgewerkt, het geheel overschaduwd door het concept. Het is ook figuurlijk dunnetjes en voegt voor mij niets toe na “Problemski hotel” (een mooi evenwicht tussen cynisme en humor) en blijft mijlenver af van de verfijnde kwaliteiten van “Mevrouw Verona daalt de heuvel af”. Waarom heeft Verhulst deze VDB-fictie op de markt gebracht ? Waar zit de noodzaak, de bezieling ? Van de vijf genomineerden is Pefko de minst grijpbare en daardoor voor mij ook de belangwekkendste. Zijn tweede roman, “Het voorseizoen”, lijkt van ver wel op Kochs’ kaskraker, door de dominante stem van het cynisme en de immorele afstandelijkheid van het hoofdpersonage, maar Pefko’s prent is donkerder, realistischer en toch subtieler. Hij voert geen praatje op, maar tergt de lezer zoals reality-TV van de kijker een voyeur maakt met een wel erg concreet en uitgerokken breedbeeld-camerastandpunt. Het personage is zielig, maar bekoort door zijn intelligente introvertie, zijn worsteling met de moraal, die hem te machtig is; het decor is grauw en de dialogen bijzonder banaal. Pefko is zo consequent in het niet moraliseren of theoretiseren, zo spaarzaam met een beschouwing, een lach of een moment van vertedering, dat je als lezer weinig kansen krijgt om in dit schijnbaar oppervlakkig verhaal onder te duiken. Toch is het net die doorgedreven oppervlakkigheid die merkwaardig genoeg het boek verheft boven boeken als die van Koch. De waarde van “Het voorseizoen” ligt in haar eenvormigheid. Meer dan bij de andere boeken, krijg je een brok voorgeschoteld, een geheel, waar niets aan toe te voegen is. Er zit geen stijl tussen de lezer en de schrijver (Brouwers), geen bedenkingen of beelden (Enter), geen beschouwingen of hapklare psychologie en het lijkt dat net door de afwezigheid van dit alles, door die volgehouden oppervlakkigheid, het de lezer iets fundamenteels toont. Na afloop van “Het voorseizoen” is er een schouwen , het urenlang en zonder woorden naar een grijze zee staren, te koud om in te zwemmen, jij te leeg om het te willen. Niet direct een boek om aan familie of vrienden cadeau te doen voor een feestelijke gelegeneheid of om in de eerste dagen van de zomervakantie te lezen, maar een eigenzinnige poging, die ik met een open vraag terug in de boekenkast zet. En nu Pefko ? Of “Het voorseizoen” de Gouden Boekenuil verdient, zoals boek.be het aan haar lezersjury vraagt, weet ik niet. In feite vind ik geen enkel boek van de shortlist zo goed dat ik zou beweren dat u het moet lezen. Lees Murakami als je de traagte van reality-tv aankan of Kafka als je getergd wil worden door een eenvormige stijl, die nergens lijkt heen te voeren. Bekijk “Le roi se meurt” van Ionescu als je de val van een anti-held wil meemaken en doorheen tragedie komedie wil zien en andersom. Lees “Bittere bloemen” om nog eens te ervaren hoe prachtig taal is, hoe rijk aan mogelijkheden of lees “Grip” als een aangename toegang tot mijmering, perspectief en poëtische beelden in één. Of lees David Pefko’s tweede roman, nu je hem nog in zijn voorseizoen treft. Misschien vang je zo een nieuw geluid in de Nederlandse letteren op. Hij krijgt zaterdag alvast van mij de lezersprijs van de Gouden Boekenuil, want hij maakt mij van de vijf het meest nieuwsgierig.

29 februari 2012

1e braakbal Gouden (b-)Uil - Monoloogje van Verhulst

Smakelijk verteld. De laconieke toon waarop hij zijn lapidaire aanklacht tegen de domheid van de bladzijden laat spatten, doet me grijnzen. Zijn vrolijk cynisme zorgt ervoor dat het zelfverklaard engagement net niet te klef of hooghartig wordt. Volkse verdraaiingen à la "journaille", rijke woordenschat onafhankelijk bij elkaar gegoocheld : fraaie franjes, die alleen maar bekoren. Het standpunt van de gazelle vloekt soms met de realistische toon die zij neer zou moeten zetten, zodat het geheel nogal conceptueel overeind blijft. Fataal is het hoog 'light'-gehalte. Zoals een echte roker ook geen vrede kan nemen met een Marlboro light. Een monoloog met herkauwde boodschap (zie Problemski Hotel, beter voer voor streekgenoten), zonder diepte en zo niet beklijft. Gelukkig maar 85 velletjes en waarschijnlijk toch wel beter dan wat u niet op de WC leest.

14 januari 2012

gedichtendag, 26 januari 2012

Zopas gestemd via boek.be

Ik heb een haat-liefdeverhouding met spelletjes, lijstjes, best offs. Als kind deed ik atletiek en schreef ik al mijn beste tijden op de verschillende loopafstanden op. Het nummeren van casettes (waarvan dan ook weer een lijst moest gemaakt worden) werd de puberale variant en ook nu kan ik uren zoet zijn met het chronologisch ordenen van mijn boeken, bv. op debuut van de schrijver. Een vrijblijvend, ongecontesteerd genot, dat rangschikken : heerlijk !
Als het dan plots niet meer vrijblijvend is, kan ik er nijdig van worden. De top10-lijsten van De Standaard Boekhandel bijvoorbeeld, verschrikkelijk. Dat werkt bij mij contrair : het is de zwarte lijst voor mij. Nog erger : de sterren die de recensenten moeten uitdelen in DSL. Vreselijk toch ? Een boek reduceren tot een ster of vijf. Bij mijn dochter, die leert tellen, vind ik dat ontwapenend ("Vake, welk vind jij de mooiste tekening ?"), maar langer dan tot een jaar of zes moet die comparatieve fixatie niet duren. Hopelijk hebben ze tegen dan het 19e-eeuwse puntenmodel in het onderwijs eindelijk afgeschaft.

gesteld op de pointe

Daarom deed ik vorig jaar al niet meer mee aan het gedoe rond de gedichtendag. Een koen besluit, dat me dan uiteindelijk toch te zwaar valt, zodat ik het nors mompelend en van op de zijlijn volg. Zij die zich gelukkig toonden met Tritsmans en zijn gedicht (alle vrouwen om me heen, om te beginnen), hebben het geweten. Hertmans' "Klooster van San Jeronimo, Belém" was véél beter. En alle argumenten er achteraan, de hoogdravendste het eerst, zodat ik de poëzie als gespreksonderwerp, nochtans een nobel effect van die Gedichtendag (meer moet dat niet zijn ?), vakkundig in de hoek had gezet. Daar moet je dan een blog met de naam 'ezelsoor' voor hebben, waarschijnlijk. "Jaloezie", dat is steevast haar oordeel als ik me weer opwind over de onterechte bekendwording van een of andere mindere god in het Land van Kunst. Terwijl ik mijn argumentatie opdrijf en vergeet de ademen tussen al mijn hoofdletters, lachen haar ogen nog even terwijl ze al weer de kamer uitloopt. "Niet erg hoor, dat houdt je scherp".
En toch : hoe kan ik enerzijds de gedichten, het proza en de brieven van De Coninck drinken als nectar en anderzijds zonder morren toekijken hoe zijn erfenis wordt gebruikt om een flauwe, halfwassen variant van hem te prijzen ? De grootsheid van De Coninck was net zijn niet-flauwheid, zijn subtiele fijnzinnigheid. Daarzonder zou zijn eenvoud misschien makkelijk, zijn humor en diepzinnigheid wat te lauw en zijn taalspel gratuit genoemd kunnen worden. De Coninck is zoals de clown, die de beste, maar minst opvallende acrobaat is. Ik begrijp nog altijd niet waarom Ducal (in een interview ?) zegt dat hij 'van dat soort poëzie' niet zo houdt. Er zijn weinig dichters die zo trefzeker mijn hart zijn binnengestapt als Ducal met zijn duister snarenspel, maar als ik een van de twee móet verbranden hou ik zonder verpinken De Coninck over. (Nog maar eens een bewijs dat je beter niets leest of bekijkt over wat er te 'vinden' valt in de literatuur. Behalve het proza van De Coninck dan.).

Mans

Tritsmans mist de lichtvoetigheid, de verrassing, sentimentaliseert in plaats van relativeert: ik heb een déjà-vu-gevoel en de laatste zin van "uitgesproken" maakt van het gedicht plots een boodschap. Het krijgt dan een te hoog Bond-zonder-naam-gehalte, een waarheid als een koe, waartegen je niet mag protesteren. Wijze aforismen, dat wel, maar dat is niet het criterium van de poëzie. Te rond, te afgerond, te open, te eenvoudig en warm tegelijk. Hertmans' gedicht is hoogdravender, ernstiger dan de poëzie van De Coninck, maar minder barok, minimalistischer dan veel van Hertmans' poëzie en daarom een goede vaandeldrager voor de De Coninck-prijs. Het is verstillend en filosofisch en daarom eenvoudig (en niet andersom), het is verfijnd. Te weinig mensen kunnen blijkbaar 'stil worden als oud gesteente'. Jammer.

gezegde

Daarom had hij vorig jaar moeten winnen (al kan ik me voorstellen dat Hertmans daar minder van wakker gelegen heeft dan ik), daarom was ik toen zo slecht gezind, die dag eind januari 2011. Daarom heb ik nu meegestemd. Daarom zou ik dit jaar slechtgezind zijn op 26 januari indien Sylvie Marie zou winnen (een ideetje, maar met te weinig worteling. Lees dan liever nog eens de bomen-poëzie in de laatste bundel van Kopland). Daarom zou ik ontevreden zijn indien Lauwereyns zou winnen (te veel bij elkaar, te weinig geschrapt dus, strofe-opbouw nogal flauw, thema voor de hand liggend, daarom gecamoufleerd door dat teveel ?) en zou ik raar opkijken mocht Demets winnen (nogal moeilijk, gedrongen intellectueel, te vergezocht, maar prikkelend. In 2012 eens wat van Demets lezen, dus.). Bij Nolens zou ik waarschijnlijk denken : "tja, typisch" (hoe kan het ook anders na het vergoddelijkte interview door Ruth Joos vorig jaar). Waarom nog Nolens kiezen ?, maar een goed gedicht, dat wel, niet zijn beste, maar typisch Nolens. Geef ons dan maar Ghyssaert. Die laatste twee zinnen, (nochtans de minste van het gedicht), die maken hem mijns inziens ook echt kanshebber. Het enige gedicht dat door zijn auteur de wereld wordt ingestuurd, dat niet alleen betrekking heeft op de schrijver zelf. Er gaat - jawel - licht vanuit. Misschien net iets te betekenisvol, die laatste twee lijnen, maar hij ontsnapt voor mij aan nog net aan de dreigende boodschapperigheid van alleen maar warm en hoopvol. Te vernuftig daarvoor. Misschien kunnen we gewoon de sterkste zin nemen uit het gedicht en een gezegde van Ghyssaert op affiche drukken : "Licht zou de plaats kunnen zijn waar een gedachte zich baadt". Prachtig. Ik hang het zo in de keuken, zo groot als kan.
Gezegdedag, dat is nog eens een idee. En laagdrempelig !
Toch maar Bond zonder Naam inschakelen. Ik stel alvast mijn lijstjes samen.



Licht

Licht zou de plaats kunnen zijn
waar een gedachte zich baadt, zacht
wentelend, zich niet bekommerend
om haar verblijf; licht zou de
uitgedroogde bodem kunnen zijn
van de rivier, na een lange, schrale zomer;
of de diepste kamer van het hart, nadat
het bonzen als een dienaar weggelopen is.
En licht zou jou en mij kunnen vervangen. Kijk !
De wereld van hieruit is donker violet.
Beschijn het landschap maar
met licht dat je geworden bent.

Uit "Ezelskaakbeen" - Peter Ghyssaert


San Jeronimo, Belém

Je kunt je leven elk ogenblik
opnieuw beginnen door niets
meer te willen dan dit nu:

blauw en geel, luchtsteen en zand,
de schaduw van een zuil en
stemmen op de gang.

Kijk naar het vluchtige:
het lui zoemende vliegtuig in
de smetteloze dag glijdt met
zwaluwen en meeuwen
over het dak.

Een kind roept je naar deze uren,
denk aan druppelend water,
aan eeuwen zonder mens.
Word stil als oud gesteente.

Het is nu.

Uit "De val van vrije dagen" - Stefan Hertmans

13 januari 2012

Oedipus/Bêt Noir - Vandekeybus 12/1 - Warande

Als er één voorstelling is, die we geen enkel jaar missen, dan is het wel die van Vandekeybus. "Poëzie en dans; er kan me weinig meer ontroeren", zei ze me, toen ik ze net leerde kennen. En zo blaas ik een glazen kast voor de verzamelde van - en is het Cada Vez warandewaarts als Wim zijn geboortestreek eer aandoet.

een generatie vormen

Het moet diep snijden, een danser die de teller van zijn lijf op de noemer van de tijd zet. Niet dat er niet gezucht werd in de zaal toen Koning Wimdiepus zijn Grieks glimmende rug ontblootte. Mij viel vooral zijn speelsheid op. De hoogstandjes van de vorm, de echte esthetiek, was voor de generatie van "Radical Wrong". De gebalde kracht en de souplesse van de jonge lijven zorgden voor de ingewanden, waar de kleur van het stuk zich bevond. De dansers vormden de stuiptrekkende, wervelende vlezige massa, een kronkelend koor waartegen de acteurs het koningsdrama met enkele woorden van Jan De Corte mochten afzetten. Zoals de traditie van de tragedie het voorschrijft, was het het koor dat het stuk droeg. De taal van Radical Wrong werd geïncorporeerd (veel rauwe seks en onverschilligheid, veel spiegeling van de maatschappij, veel stil-werkzame kracht, veel samen aanwezig ondanks alles en in dat alles een eerlijk-daar-zijn) De muziek, waar zij geen melodie werd, en de donkere scène met het gapende, veelkleurige oog als decor, voerden hen de hoogte in. De solo's van het androgyne orakel met de ogen in de wangen en het onheilspellende wierookoffer, waren de spreekwoordelijke kersen op de taart.

op gezwollen voet

Het contrast tussen het theater en de dans, werkte niet. Het scheermes van Ockham werd te weinig gebruikt voor deze voorstelling. De choreografie zou aan zeggingskracht gewonnen hebben, indien de coryfeeën (De Corte, Vandekeybus en eigenlijk ook Van Campenhout) meer op de achtergrond waren gebleven. De tekst beklijfde niet en werd een uitleggerig lesje mythologie naar het einde toe. De scènes te gefragmenteerd en daardoor krachteloos, de registers waarbinnen gespeeld werd vormden een kakafonie (enkel Tiresias kon me bij momenten in het theater houden). Een beginnersadvies : "kill your darlings" en hou over : de stem van Vandekeybus en enkele zinnen, het handengewring van Tireisias en eventueel de foute feestjesdanspassen van de wacht.
Behoud ook de scènes van Oidipus met de armen wijd en omringd door zijn geliefde kinderen. Het beeld verscherpt het autobiografische element in de voorstelling van de choreograaf. De nieuwe generatie, het volk, eert en verheft de koning in hun midden, maar zal de tiran zonder veel aarzeling versmachten, verhangen, verteren, wassen en balsemen. Antigone zal hem niet onbegraven laten.

Naar het einde toe verviel het stuk te veel in een reeks van opeenvolgende scènes en een keuze uit de op zich erg beklijvende eindbeelden (de slingerende lamp van 'Blush', de neervallende schoenen, de baby) had gemogen. Het echte einde liet op zich wachten. Ik verlangde steeds vaker naar meer dans en hoopte op minder theater.

mijn voeten zijn mijn ogen

De slotscène die ik zag, was die van de ziener-danser. Ogen uitgestoken, blinde zien, pin in de voeten,... Ik weet weer waarom wij jaarlijks gaan kijken. Dans dynamiseert ons schouwen, onze lectuur. Onze ogen zijn onze voeten. Zonder hen geraken wij niet ver. Vandekeybus laat ons de andere kant zien. Nu hij misschien op kousevoeten wil aankondigen dat hij de dansschoenen dra uittrapt, lijkt hij met Oidipus nog een keer te willen zeggen wie hij is :"Dans mensen, dans ! Uw voeten zijn als ogen".