18 november 2011

cd-recensie

"Het is van het mooiste dat je al hebt opgezet", zegt ze. Meer lof hoeft voor mij niet. (het staat nu altijd op..) "An mein Herz" (liederen van Schubert), gezonngen door Matthias Goerne

13 november 2011

de Muze van Jooris

13 NOVEMBER 2011- DB VAN DB de Muze van Jooris 4 minuten poëzie, op weg naar de kathedraal Terwijl Isj, het kleine meisje van vier, trapje op en trapje af loopt in het café op de Melkmarkt en zich achter steunpilaren halvelings verstopt om me tot spel te verleiden, probeer ik even een gedicht van Ronald Jooris te snoepen. Een vriend, wiens literair advies al vaker bij mij in de smaak viel, vond in Jooris zijn toegang tot de poëzie. Het bekende gedicht 'Minimal' raakte een gevoelige snaar bij hem. De bloemlezing van het Poëziecentrum, had ik toevallig gered van de winterslaap op de dozenzolder en staat nu, stofvrij, zij aan zij met Nolens en Gezelle te rijpen in een uitgespaard rijtje in de geïmproviseerde verbouwingsliving. Omdat ik zin had in mijmering zonder klankeffecten, nam ik Jooris en niet Gezelle mee naar Antwerpen. Tenslotte was de poëzie voor mij, het café met de trappen en de kathedraal voor Isj. Geen kwaad woord over Gezelle trouwens : de voorbije lente heeft hij mij een gouden moment bezorgd : Isj, die zeker tien minuten aandachtig luisterde naar wat ik voorlas uit een mini-bloemlezing van Deleu. Hij rijmt met verstoptrappen denk ik. Soms wordt Jooris' verstild minimalisme ook existentialistisch. Of essentialistisch. Dat is bij Jooris hetzelfde, denk ik. Hoewel hij door zijn bloemlezer (Stefaan Evenepoel) wordt afgezet tegen een gekunstelde lyriek, schemert er via zijn abstract realisme (zijn poëzie is eigenlijk een verbaal equivalent van beeldende kunst) toch een soort weemoed, een verlangen naar definitieve rust door, zo typerend voor de Romantiek, die nu bij het brede publiek, dreigt samen te vallen met Hollywood en het dartele van vlinders. De poëzie, die we in het openbare leven tegenkomen, is gelegenheidspoëzie, die van de geboorte-, huwelijks- en overlijdenskaartjes. Voor meer is er geen tijd. We zijn het stadium van veel tijd en verliefdheid voorbij, dus waarom zouden we poëzie lezen ? Althans, dat is wat ik, gevoelig voor de strijd tussen de eis van het realisme en het verlangen naar Arcadia, ervaar. Ik ken Jooris niet, maar ik zie bij hem toch ook het avondrood, dat transcendent wordt. Density Nevel. Zeg nu niets. Veel is verzwegen. Weinig is veel. Amper beweegt het woord amper in de wind die nergens is. Zeg nu niets. Veeg niets uit. In het eenzelvig vlak van de avond. Waartegen nauwelijks en nergens. Na zo'n gedicht hoef je nauwelijks nog iets te zeggen. Mijn schrijven hier wil enkel een opstapje naar Ronald Jooris’ bijna-zwijgen zij. Spijt zal je van hem niet krijgen, tijd misschien wel. Het minimalisme van Jooris is een conditio sine qua non voor mijn poëzie-opvatting. Poëzie kan dan niet anders dan een commentaar zijn op het witte, al dan niet beschreven blad. Wat verzwegen is, zegt meer dan wat beschreven staat. De inkt zorgt voor de schaduwen, het spel tussen zwart en wit; een bas-reliëf van onbegrijpelijke krabbels, dat misschien een werkelijkheid oproept die herkenbaar of gevoelig is voor de lezer, maar die uiteindelijk spijkerschrift blijft en terug verwijst naar wat niet beschreven kan worden met het arme instrumentarium dat de taal uiteindelijk is. Het Ware Woord wortelt in de Stilte. Het witte blad is de mystieke kracht van de Muze voor de schrijver/dichter. Inkt en woorden op een wit blad is fundamenteel niet verschillend van een reeks witte en zwarte toetsen in een lege kamer of een stel kleuren en penselen richting een wit doek. Of de vage geur van soep, die je in de tuin, onder de bomen, tegemoet komt. Het is wellicht die laatste vergelijking die voor Jooris te 'lyrisch' zou zijn. "Lyrisch doen om lyrisch te doen" heeft een bedenkelijke waarde. Het is de gezandstraalde hoeve. Indien de droom niets van het wakker worden wil weten, kan het gevaarlijke utopie worden. De Romantiek is niet voor niets in diskrediet geraakt door haar politieke, anti-democratische uitwas, die we het beste kennen via het Nazisme (dat uiteraard een pak meer - of liever minder - was dan de Romantiek). Maar lyriek van Van de Woestijne is grote kunst. Van Rilke. Het mag zelfs al laat- of Neoromantiek zijn dan. Het heeft geen zin om te discussiëren over wie de grootste is : Van de Woestijne of Van Ostaijen. We kunnen enkel vaststellen dat Van Ostajen vandaag populairder is, maar wie zegt wat het morgen zal zijn. Ons Vlaams Goddelijk Monster, monsieur T.M., pleit toch - sprakeloos - voor een barok bombardement van de taal. De meningen over de kwaliteit van zijn boek zijn zoals de meningen over zijn politiek engagement, maar de opvatting intrigeert. Er heerst in intellectueel, kunstminnend Vlaanderen precies een consensus over het "conditio sine qua non" van het minimalisme in de kunst. Omdat ik dat adagium blijkbaar onderschrijf, moet ik de uitspraak van Lanoye in het bijzonder respecteren. Wat je bestrijdt, vraag je naar de naam : je zou het zelf kunnen zijn. Er mogen geen dogma’s zijn (!?). Geen Romantische, maar ook geen Moderne. Taal is misschien arm in vergelijking met hetgeen niet in taal kan gevat worden, maar rijk genoeg om nu eens weelderig en dan weer sober te zijn. Voor mij kan het nog: als er historische stilte heerst in mijn werkkamer, kan ik bij Van de Woestijne zijn, bij Rilke, bij Goethe wellicht. Een stilte die nog dieper moet worden als ik iets van "des enfants terribles" als Baudelaire of Rimbaud wil begrijpen in het Frans (dat niet makkelijk is). Daar vervagen al de dogmatische tegenstellingen. Een stilte die speelser wordt met Van Ostaijen en lichtvoetig-weemoedig met de Gnossienne(s) van Satie; sacraal met Arvo Pärt. Pärt schreef met "Für Alina" de eerste noten van zijn tweede periode. Het is zijn minimalistische plaat (die in 1975, een jaar na Jooris' gedicht, uitkomt). Hij had in zijn eerste periode avantgardistische muziek gemaakt, anti-sovjet-establishmentmuziek, stel ik me daar bij voor, in de traditie van de grote Russische kunstenaars van de tweede helft van de 19e tot de eerste helft van de 20e eeuw. Van Gogol tot Stravinsky, zoiets. Later ging hij door een crisis in zijn kunstenaar-zijn, luisterde hij o.a. behoorlijk wat Vlaamse polyfonie en kwam hij er uit zoals hij nu geworden is. Maar dan in de (minimalistische) kiem van “Für Alina”. Sacraal, maar niet 'klassiek'. Te hedendaags om klassiek te zijn, te klassiek om hedendaags te zijn. Iedere kunstenaar kent zo zijn eigen ritme, zijn eigen curve, die een ander geluid, een andere stem en taal, met zich meebrengt. "In de muziek, daar zijn ook veel racisten" zong de Raymond al. Zo ook in de literatuur. Alle genres kunnen, alle stijlen kunnen. Er is niets laagwaardigers aan Tolkien dan aan Kafka. Dat wil niet zeggen dat alles kwaliteit heeft, maar wel dat elk genre, elke stijl kwaliteit kan herbergen en voortbrengen. K3 vs. K-Winokio : zoiets. Goede muziek is geen conceptje, maar richt zich op de Muze. Jooris op het witte blad als driedimensionale ruimte. Het beste dat je op een zondag als deze volgens mij kan doen is wandelen in de mist, luisteren naar Pärt of Satie, bladeren in een boek met reproducties van Paul Klee en er, als de soep gaat geuren, dit gedicht van Jooris bij lezen, in het eenzelvig vlak van de avond, waartegen nauwelijks en nergens. Klee Als een heimelijke kleur wonen bij Paul Klee, en niets meer zeggen. Een lijn zo zacht door zijn lichaam voelen en machinale diertjes vol veertjes doen springen tot een mijnramp van ontroering ontstaat. (referenties voor bib) Paul Klee, verschillende kunstboeken Ronald Jooris (bloemlezing Poëziecentrum met inleiding door Stefan Evenepoel) Arvo Pärt, "Für Alina" Erik Satie, Gnossiene

10 november 2011

boekenslang

De voorbije twee, drie jaar heb ik een paar honderd boeken verzameld : uit het ouderlijk huis weggedragen, in (tweedehands) boekhandels gekocht voor een prikje, oude pareltjes uit de bib met het stigma 'afgevoerd' meestal frontaal op het voorplat. In en uit verhuisdozen gehaald als een van de weinige echt waardevolle bezittingen, tientallen keren gerankschikt, honderden keren verlseept. Een tijdlang boekenwinkels wekelijks bezocht, de bib vaak nog twee keer per week. Isje ging geregeld mee. Ze had - en heeft tot nu toe - een feilloos gevoel voor de zorg waarmee ik mijn boeken behandel. Met háár boeken mag ze spelen. Toen ze bijna twee werd, deed ze het voor de eerste keer : een boekenweggetje maken. Eerst heette het slang denk ik. Later kwam ik in de bib het fenomeen 'leesrups' tegen. Ik lees bij een kennis-blogger (vanboekenenmensen) het lees-pad dat ze beschrijft. Ik herken er mijn eigen associatieve weg in. Het ene boek leidt naar het andere en zo kronkel ik door letterland. Zo strak mijn boeken op rijen staan, zo onsystematisch neem ik ze ter hand. In mijn dagdagelijks leven kom ik steeds meer boeken tegen (en vice versa). Het zijn fluisterende getuigen. Die in (verbouwings)dozen zitten, houden hun winterslaap. Die op een rijtje staan, flank aan flank, vertegenwoordigen het geduld om onthuld te worden. De tijd is aan hun kant. 's Nachts, als ik slaap, fluisteren ze elkaar kleine, bijna onverstaanbare woorden toe. Als in een nachtmerrie, vrees ik dat ze me op de nek zullen vallen, met tientallen tegelijk, zoals Asterix en Obelix alleen maar bang zijn dat de hemel op hun hoofd valt. In mijn dromen spreken ze af wie van hen spontaan op mijn nachtkastje, stoel, bureau gaat liggen, wie mee de stad in mag. Niet te veel, niet te weinig; aan het tempo dat ik hen, gezien de omstandigheden waarin ik me bevind, kan eerbiedigen. Zo viel me gisteren, tijdens het lezen over roodkapje (zie "er was eens"), het boek "Het jaar 1000. De wortels van onze beschaving" in de hand, een mooi geïllustreerde atlas, die mijn ouders me ooit cadeau deden en die tot gisteren een fraai, onaangeroerd stuk voor mijn erfgenaam leek te zullen worden. "De algemene gedachte dat de Middeleeuwers het jaar 1000 als het einde van de geschiedenis zagen, beschreven in de Apocalyps, waarna de grauwe, doodarme boeren toch weer met de hoop in het hart en de zon op hun velden aan de slag gingen, omringd door zacht murmelende beekjes en troubadours, is een hardnekkige, maar 18e-19e eeuwse visie op het jaar 1000." Een openingszin waar ik een paar uur, een paar gesprekspartners zoet mee ben. De gedachte wordt in de gang van de geschiedenis, romantiek en filosofie over de geschiedenis gezet. Hij doet me nieuwsgierig zijn naar meer over de Middeleeuwen. Verder lezen gaat niet. Het werk roept. De boekenslang krult zich verder. Vertellen rijmt op vervellen...hoe lang nog boekenslang ? Van Grimm en Perrault naar "Het jaar 1000..". Zondag ga ik op tweedaagse naar de Abdij van Westmalle. Ter bezinning. Benieuwd welke geledingen ik van de duizendboekenpoot in mijn weitas zal meedragen : het literaire wild geofferd op het altaar van mijn eeuwige verhalenhebzucht, met het doodgezwegen excuus dat ik de boeken niet heb, maar dat zij zijn. Als zware, stille bondgenoten, wachtend op hun tijd. En, insjallah, ik met hen. Wim

9 november 2011

"Er was eens..."

op de werktafel Ik snuffel graag in boeken. De herfst leent zich daar bij uitstek toe. Verhalen sprokkel je als hout. Zo heb je er 's avonds een handvol, voor rond het vuur. Om bij weg te dromen, even te mijmeren, misschien te mompelen. Vanavond heb ik de eer gehad om me met het overbekende 'Roodkapje' bezig te houden. Morgen mag ik het bij mijn kleine meid in de kleuterklas gaan 'sproken'. Onze huis-sprookjesbijbel is het dikke boek van Thé Tjong Khing, "De sprookjesverteller", een prachtig getekende, mooi uitgegeven verzameling met wel dertig gekende (en enkele voor mij onbekende) sprookjes. Genoeg voor een kindertijd van 3 tot - Wat Khing met "Het grote taartenboek" gedaan heeft is nóg beter, rasechte hedendaagse story-telling, maar dan zonder woorden. Het is als "Short cuts" (Altman naar Carver) - parallelle verhalen die elkaar kruisen, waardoor je aandacht zich verlegt. Te veel details om alles in één keer in je op te nemen. Het wordt een universum. Tjong Khing, die de prijs van Max Velthuys kreeg voor zijn oeuvre, ging verder op zijn solo-elan en bracht dus die bloemlezing van sprookjes uit. Het is wonderbaarlijk hoeveel drama, verhaal en moraal Khing in zijn tekeningen kan leggen. Ik ben ervan overtuigd dat hij met een paar tekeningen meer zo ongeveer het hele sprookje woordeloos had kunnen tonen, in al zijn vertakkingskracht, de verbeelding zelfs overeind houdend. Het enige jammere, vind ik, is dat hij te weinig traditioneel bloemleest of vertaalt, de sprookjes van een flauw-moreel kader voorziet, dat bovendien een beetje te Hollands bekt door zijn woordkeuze. Rosinski hoort als Van Hamme bij Thorgal, zelfs Mance Post is meer dan een illustrator voor het verhaal van Tellegen (eerder een miniatuurmaker zoals de monnik de eerste letter krul geeft. Zoals in mijn beleving VandenHeede de pracht van Khing degradeert met haar te weinig originele verhaallijn tussen Vos en Haas (het rollenpatroon stoort me mateloos, het onderwerp eten wordt op den deur een flets herkauwen, weinig soeps in vergelijking met de mythisch-absurde eeuwige wederkeer der taarten bij Tellegen), zo degradeert Khing zichzelf door ook het schrijfwerk voor zijn rekening te nemen. Op dat vlak is hij blijkbaar (nog) geen Velthuys. 'Kikker' blijft de betere, het Nijntje zonder het vintage-gehalte dat Nijntje krijgt (en voor een iets ouder publiek). Archetypisch, tijdloos. Zo had Khing ook de sprookjes in literaire zin moeten behandelen. Bij sprookjes is de geschreven tekst slechts een variant, een van de vele versies, een in concreto geïmproviseerde vertelling die ergens ooit een oervorm moet hebben gehad. Zoals Plato in Ideeën geloofde, zo geloof ik in de oorsprong van sprookjes. Sprookjes. Vijf jaar geleden zou ik nooit gedacht hebben er nog ooit een te lezen. Nu vormen ze voor mij een vorm van Middeleeuwse mythologie van ongeletterd west-europa. Hun origine is mistig en hun aard verwijst naar een tijd toen de cultuur van de mensen nog niet die van het geschreven woord was. Wat nu de zoveelste aflevering van thuis is, was toen wellicht die van Klein Duimpje. Iedereen kende die verhalen, maar in welke versie ? Zoals men de mop of de stadslegende geregeld genoeg moet vertellen om de pointe fris te houden, zoals men vergeet waar ze vandaan komt en hoe ze ontstaan is, net omdat men ze zo vaak heeft gehoord, zo is het ook met het sprookje. In een ver vervlogen tijd en verafgelegen tijd, ontstond het sprookje. Het op schrift stellen ervan dient enkel ter herinnering. Voor sommige 'sprookjes', zoals Vrouw Holle, is het ontstaansgebied grondig in kaart gebracht. Een behoorlijk grote vlek met een variant of veertig op het verhaal. Het krijgt het karakter van een cultuurelement en is dan per definitie een containerbegrip : ieder leest er zijn eigen verhaal in. Het wordt deel van de taalinhoud. Het is geen regel, maar een onderdeel van de eindeloze moraal. Achter 'bot vangen' gaat een sprookje schuil. Achter 'de kleren maken de man (niet)' ook. Is de boodschap multi-interpretabel, dan is de plot slechts geraamte, de 'kern' van het verhaal; een soort ruggegraat, een kapstok voor de verteller, die meer van jas wisselt en registers opentrekt naarmate zijn vertelkunst, het uur van de dag en de aandacht van de omzittende luisteraars mogelijk maken. Kinderen zijn dankbare luisteraars, maar je mag ze niets wijsmaken, dat niet tot het verhaal behoort. Het open-vraag-karakter van herkomst en bedoeling van het sprookje correspondeert met de magische kracht die heksen, reuzen, kabouters en prinsessen hebben bij kinderen. Daarom is de inleiding en moraliserende les aan het einde van elk sprookje bij ThéTjong Khing ergerlijk. Hij had de grens tussen bloemlezer en verteller strakker moeten trekken. De bloemlezer geeft slechts een erfgoed opnieuw door, (her)schikt, presenteert, doet cadeau. Bij een bloemlezing Middeleeuwse lyriek, ga je toch ook niet hier en daar wat toevoegen om het beter te laten klinken ? De moraal is geen vertelseltje, maar een contextueel gebonden inzicht of vraagteken, dat ontstaat in het gesprek over het verhaal. Het initiatief ligt daarbij bij het kind. Op dat moment wordt de verteller de luisteraar, die meeneemt, wat kinderen erover te vertellen hebben. Het enige dat je moet kennen om het verhaal aan kinderen te kunnen vertellen is die kern én je moet het durven vertellen, zoals het gaat op dat moment. Van begin tot eind. Het boek wegleggen als het verhaal dat vraagt. De inleving zijn werk laten doen. Poppenkaststemmetjes voor de allerkleinsten, samen - als een improvisatiewedstrijdverhaal - als de kinderen wat ouder zijn en eventueel een geheimzinnigheid bevorderend praatje over het waar gebeurde karakter van het verhaal zoals je dat kan met het Grote Verhaal van de Sint. Voor de middenjaren van de lagere school is er het vuistdikke boek van Grimm zelf (nu opnieuw beschikbaar in de boekhandels) en voor de oudere herontdekkers (die het vermoedelijk willen doorgeven bij het bed van hun kinderen) is een verwijzing naar de symboliek of de historische achtergrond van deze verhalen een absolute meerwaarde. Ze blijken rijker dan je ooit gedacht had. Sprookjes zijn de verhalen, die binnenskamers verteld wordt en waar daarna naar kan verwezen worden als referentiepunten, om de grote wereld te duiden en in te luiden. Het is de tak binnen het rivierlandschap van verhalen, die uitermate geschikt is als gezinsverhaal voor jonge kinderen die van het zogenaamde pre-morele naar het morele stadium gaan. Griezelig gezellig. Een warm nest en sprookjes gaan hand in hand. Indien je nu dit scherm zou dichtklikken en Roodkapje zou beginnen vertellen, zou je ervan verbaasd zijn, hoe diep dat het zit. Een reis naar je eigen kindertijd. Ik deed de proef op de som en vroeg mijn moeder, vrouw, zuster en puberende nicht om Roodkapje aan mij te vertellen. Ik kreeg vier prachtige verhalen. Ieder vertelt mij het sprookje met eigen accenten, via een andere invalshoek. Een familie-epos : zestig jaar Roodkapje. Het nalezen in de boeken en op het net is een genot. Het geschrevene bevat natuurlijk veel meer informatie en details, dan hetgeen je je nog herinnert van toen je het laatst, als kind, hoorde. Wat is 'de ouverture' van Sneeuwwitje ? Wie was Vrouw Holle toch weeral. Hoe zat het met die markies en de gelaarsde kat ? Waar kroop dat kleinste geitje ook al weer en hoe kwam de wolf toch weer binnen ? En waar kwamen die zevenmijlslaarzen van KD vandaan ? Wist u nog dat de jager naar het huis van grootmoeder wandelt omdat hij zo hard hoort snurken ? Zo blijkt dat het huisje van Roodkapjes' grootmoeder bij De Drie Eiken staat, een mysterieuze plaats, diep in het bos, een detail dat het verhaal een glans van echtheid geeft in de ogen van een vijfjarige, die net over de eikebladeren heeft geleerd en er elke dag op stapt, deze weken. Voer voor Jungianen die meer horen dan drie-eiken-diep-in-het-bos. Dus, zet het timbre van je stem op de golflengte van Roodkapje, de Wolf en Grootmoeder, haal je mimiek en je gevoel voor timing van stal en blijf op het goede pad, recht naar de Drie Eiken. Mijn Isje, kleine bengel, wist daarstraks op de fiets naar haar grootmoeder al vast te vertellen wat er allemaal wel in dat mandje lag. Ze trapte precies harder dan anders en stoof naar voren, de kleurige snoepjes die ze bij haar Ma'tje altijd toegestopt krijgt, al in zicht. "Er zitten peren in, zei ze, en keek me met gespeeld opgetrokken wenkbrauwen aan. Peren leken, tot mijn grote verbazing, onontbeerlijk naast de koekjes te moeten zitten. Toen we na een paar kilometer veldweggetjes, moe maar voldaan bij het huisje van grootmoeder aankwamen, bleek ze verdwenen. Niet haar gewoonte. Maar ze had wel een grote kom peren 'opgemaakt'. Zacht en glanzend lagen ze stil, verzonken in het dikke vocht op de bodem van de kom. Een vijver, wachtend op ons. Heerlijk. Achter de hoek van de woonkamer, verscheen ... mijn schoonvader, die het middagdutje blijkbaar net achter de rug had, daar hij zich verkleedde om buiten te gaan werken. Hij mompelde iets, wreef zich over de buik en knoopte zijn overall verder dicht. Mijn dochter vloog al naar de tv 'om mannetjes te kijken', maar ik bleef staan en vroeg hem met jagersargwaan waar grootmoe dan wel naartoe was gegaan. Hij keek me traag, maar ongevaarlijk aan en likte het laatste likje perensap van de kin. Hij wist van geen Roodkapje af, zei hij. Nooit van gehoord. Klein Duimpje, die had hij nog gekend zei hij tegen mijn meisje en aaide over haar bolletje. De knipoog was voor mij. Wim In de bibben .. -(verzamelde) Sprookjes van Grimm (8-10 jarigen kunnen ze zelf lezen) - Perrault (de schrijver van "La belle et la bête") heeft een versie van Roodkapje (waar het niet goed in afloopt), maar die vond ik niet in de bib. "De sprookjesverteller" van Thé Tjong Khing (met een ruime collectie met zo ongeveer alle sprookjes die u zich nog herinnert). - Er is ook op basis van het boek een luistercd met zes van de bekendste sprookjes (Sneeuwwitje, Hans en Grietje, De wolf en de zeven geitjes, ...). Er zijn ook andere luistercd's met sprookjes. De eenvoudigste als die van De wolf en de zeven geitjes zijn al voor 3-jarigen toegankelijk. De meeste sprookjes die wij kennen komen van de optekeningen van de gebroeders Grimm en van Andersen (kleren van de keizer, de kleine zeemeermin, ..). "Sprookjes van Vrouw Holle", Karl Paetow, uitgegeven bij Christofoor, bib Oud-Turnhout, Jeugd (deels onterecht : een goede inleiding voor de volwassene). over de gebroeders Grimm of Andersen vindt u heel wat terug bij Wikipedia en over de tijdsgeest van de Romantiek waarin de sprookjes en volksverhalen verzameld en opgetekend wordt kan "Romantiek, een Duitse affaire" van Rudiger Safranski dienen. Voor de literaire kritiek vanuit de klassieken op de neo-romantische invulling van de literatuur, zie de essaybundel "Echo's echo's" (en bij uitbreiding zijn laatste 'roman' over de herkomst van de (middeleeuwse) lyriek "De leeuwerik") van Paul Claes.