1 december 2011

Mulisch is dood ("De tijd zelf")

Mark Cloostermans schreef een paar jaar geleden dat het misschien de belangrijkste taak is van de recensent om het publiek te waarschuwen voor slechte boeken. Ik deelde toen zijn mening. Er wordt immers veel te veel rommel geschreven. Een keizerlijk voorproever is een nuttige en bovendien nobele functie. Maar kort daarop kreeg een indigestie van al die nobele kritische zin. Het is namelijk niet zo moeilijk een boek met een paar welgemikte oneliners en enkele intelligente vragen neer te sabelen. Zou het niet getuigen van goede smaak net goede boeken in het daglicht te zetten en de anderen gewoon de aandacht niet te geven, die ze ook niet verdienen ? Maar wat over de goede te schrijven ? Dat ze goed zijn, op honderd verschillende manieren ? Kan je met een goed boek wel iets anders doen dan het koesteren en het schenken aan vrienden ? Zou het niet mooi zijn als recensenten zich voortaan als vrienden kunnen gedragen : het boek geven, zonder daar verder veel woorden aan vuil te maken. Zo zou ik graag eens volgende recensie willen schrijven : "Lees Paul Claes". De kunst van het recenseren zou er dan uit moeten bestaan een boek zodanig subtiel aan te prijzen, dat de woorden vervluchtigen nadat ze zijn gelezen en enkel nog leiden tot het open slaan van het boek, zonder verdere herinnering aan de aanleiding voor het lezen. Sporen van blote voeten in warm strandzand. Adem op een ruit. Ochtendnevel. De glorie is voor het boek, de recensent de garçon die het glas bubbels op het juiste moment aanbood. Waar, maar soms heeft Cloostermans toch ook gelijk. Om hoofdpijn te vermijden. Die kreeg ik van "De tijd zelf", het postuum uitgebrachte boek dat de onvoltooide roman (of novelle of .. ?) van Mulisch omvat. "De tijd zelf" geeft me een antwoord op de vraag met hoe weinig achtergelaten bladzijden en biografische gegevens men een boek kan maken. Bijzonder weinig, blijkbaar. Twintig kleintjes en wat zinnetjes uit een dagboek. De rest is Mulisch-exegese (Heumakers) en gebakken lucht over de vijf versies van het manuscript in wording (Mathijsen). De aangeplakte dagboekfragmenten had ik liever in boomvorm overeind zien staan. Het geheel komt op mij over als Lourdeswater verpakt in kitcherige Mariabeeldjes. De pelgrimstocht zal ongetwijfeld helend zijn, het schrijn zonder de tocht louter schijn, de bron onteerd wanneer gecommercialiseerd. De Bezig Bij had mij de tijd zelf kunnen besparen. Zoals Mulisch blijkbaar zelf, toen hij begreep dat het (literaire) einde in zicht was en hij naar zijn metertje oeuvre wees ten teken dat hij en dus ook de overblijvende lezer niet hoefde te treuren dat hij strandde in de tijd zelf. Zo zou ik mijn voornemen van hierboven willen hernemen : Lees Mulisch. Lees "Siegfried", "De procedure", "De ontdekking van de hemel", "De aanslag", "De elementen" of "Hoogste tijd". Allemaal uitermate gesmaakt, toen. Tast toe, keizer. Mij wachten nog voorspelde lekkernijen als "De pupil", "Archibald Strohalm", "Het zwarte licht" en "Het stenen bruidsbed". Een opvolger van "De tijd zelf" zal ik als recensent met lange tanden op mijn bord scheppen, niet als vriend. Mulisch is dood.

Lezen, als een trein

De laatste maanden is er geen enkel boek dat ik zo snel heb uitgelezen als "De trein der traagheid" van Johan Daisne. Tijdens een slapeloze nacht vorige week tussen kort na middernacht en half drie - ik kon de slaap niet vatten - was het mijn gezelschap aan de keukentafel. Het was vreemd stil in en om het huis, de straatverlichting stond er doelloos bij en zorgde voor een nacht die toch niet donker was. De wolken waren er, bijna duidelijk als overdag, maar ze vormden een vuile rozige massa. Ideale setting, zo bleek, om Daisnes' verfilmde meesterwerk te belichten. De bij momenten wat ouwelijke taal en een vreemd vertel-commentator-techniekje niet te na gesproken, heeft dit dunne boekje mij een heerlijke nachtelijke cinéma bezorgd. Magic.