16 augustus 2009

Het grote uitstel - Marc Reugebrink

Meestal beslis ik impulsief welk boek ik ga lezen. Nadat ik het vorige boek uit heb, komt een moment van stilte. Niet lang, maar wel van fundamenteel belang. Als een smalle sloot, vroeg in een winterochtend. Ze ligt recht en onbewogen tussen het akker gerooide maïs en de weide. Rimpelloos en toch het enige dat leeft in dat koude, vlakke land. Uit dat kort moment komen een paar boeken dagen. Een handje vol, met verschillend profiel, zeker van de rug gezien. Soms blinken ze van canon (en eer ik ze uit plichtsgevoel, hondse gehoorzaamheid aan autoriteiten van weleer), soms voel ik me er intuïtief toe aangetrokken, soms omdat mijn hunker om gespiegeld te worden oplaait na een recensie en soms omdat iemand, wiens oordeel ik waardeer, het me aanbeveelt. Het is onvoorspelbaar welke van die vier, vijf boeken ik dan uiteindelijk echt ter hand zal nemen. Weersvoorspelling is een veilige sport in vergelijking daarmee. 'Het grote uitstel' van Marc Reugebrink werd het de voorbije weken. Omdat het mij zou spiegelen, dacht ik. Het boek werd mij immers summier aangekondigd als een boek dat zou gaan over volwassen worden en ik fantaseerde erbij dat het zou gaan om het inzicht na het uitstel. Als notoir uitsteller, die eindelijk het gevoel begint te hebben licht mentaal volwassen te worden, verlekkerde ik me al op Reugebrinks' parel in de Nederlandstalige literatuur (dixit De Morgen). Nu ik het uit heb, besef ik weer hoeveel leuker je het kan hebben als je van de belofte droomt dan van de eigenlijke invulling. Als ik misschien nog langer had gewacht bij Reugebrink, was mijn kennismaking met hem nog leuker geweest. Het grote uitstel, jaja, de titel is alvast goed gekozen. Het boek is helemaal geen coming-of-age-roman, hoe goed die uitdrukking dan ook klinkt uit de mond van een recensent die dik wil doen over iets dat flinterdun is. De vraag bij mij rees of Reugebrink volwassen genoeg is om als te lezen schrijver aan te stippen. Volwassen worden, is dat niet een deur bijna achteloos - tussen andere taken door - dicht doen. Niet omdat het tocht, maar omdat je er ruimte mee wint als ze dicht is. Die tocht van het bestaan, daar zijn we min of meer mee verzoend, maar we hebben daarnaast ook liefst genoeg ademruimte, dus geachte existentie, wat zal het zijn : binnen of buiten ? Je bent welkom, maar doe wel de deur dicht. En heel deze kentering van kieren in het bestaan vindt plaats op achteloze wijze. Het zicht op het hele gebeuren komt in feite pas na het dichten van deuren. Voelen dat de tocht van jáááren open-dicht-open-dicht wegtrekt. De Coninck schreef het al :'het volstaat 'hier' te zeggen tegen het onmetelijke' en 'zen, dat is een fiets die je laat staan. Zo kom je sneller waar je bent'. Eindelijk gestopt met dat grote uitstel. Een kwestie van ingesteldheid. Benieuwd wat Reugebrink daarvan zou zeggen. Hij houdt zich daar in het Grote Uitstel nauwelijks mee bezig. Hij legt niet de vinger op dat jeugdig zoeken naar het definitief geluk en het volwassen leven. Het is eerder een boek over een jeugdige die op een gegeven moment lichtjes ontspoort en in dat afwijkend spoor blijft belanden en daarin een vreemd soort vervulling vindt. Dat recensenten zo'n roman 'coming-of-age' noemen zegt vooral veel over de neiging van die recensenten om zich aan de age-zijde te scharen, aan die kant van de lijn waar het geen kwestie meer is van 'coming-of', van groei naar, want je bent er. 'Het grote uitstel' gaat niet over het uitstel om dat land te bereiken. Het gaat eerder om een soort uitstel van antwoord van de werkelijkheid, zodat het hoofdpersonage, Daniel Rega, gedoemd is verder te leven met zijn onbeantwoorde vraag. Het gaat hier niet om een bewust geformuleerde vraag als 'wat is de zin van het leven ?', maar om een soort ?-teken waarnaar de botten en het vlees van de hoofdfiguur gevormd lijken te zijn. Rega's beslissende momenten in zijn leven zijn telkens het gevolg van een instinct, een machtige drijfveer, waarmee het (nood)lot toeslaat. Het is een eindpunt van een periode, maar één die een Da Capo blijkt, want het 2e en 3e deel van Reugebrinks' bekroonde roman (Gouden Uil 2007) vatten aan, waar ook het 1e deel begon. Er is wel geleefd, er is gerijpt, maar de verdeeldheid tussen de eenling en de anderen, de mens en de werkelijkheid dringt zich keer op keer terug op, ondanks die ervaring. Reugebrinks' beschrijving van die keerpunten, aan het einde van de delen van zijn boek, die stroomversnellingen vlak voor de waterval, zijn indringend. Het is meeslepend als de finale van een wielerwedstrijd. Maar Reugebrink bouwt zijn spanning zodanig op naar het punt waar het water valt, dat hij mij ontgoochelt : de val blijkt een valletje. Natuurlijk kan je niet direct op blz. 35 het water al laten vallen, moet je die spanning wat opbouwen, opdat het zijn werk zou doen, maar toch voel ik me bekocht als ik in deel 2 zie hoe lang het nog duurt voor ik aan deel 3 ben en dan ook wel al de nattigheid voel en weet dat deel 2 zoals deel 1 zal eindigen. Het slot van het boek, de mega-waterval, is erg mooi, maar adembenemend is ze niet, zeker niet omdat je zo lang moet roeien voor je er bent. Reugebrink toont - in tegenstelling tot de wetten van de wielerwedstrijd op TV - ook al de eerste 100 km, de saaiheid heeft te veel kans om in te dikken. Dat is op zich geen probleem. Pelgrims gaan op weg naar Compostella, maar ervaren niet noodzakelijk de extase aan het eind van de tocht, leren onderweg dat het om het onderweg-gaan gaat. Het is een oud zeer bij mij dat ik nogal plot-gericht lees en graag wil weten hoe het afloopt. Ik vraag me af of het eigenlijk ook niet Reugebrinks' oud zeer is. Moet een boek dat zo naar de climax toewerkt, niet meer investeren in het onderweg, in stijlvol ondernemen ? Ik vind van wel. De manier waarop het hoofdpersonage gedreven wordt door iets dat niet in woorden te vatten is en naar een doel dat niet in woorden te vatten is, is erg mooi, maar de stijl, de sfeer, de poëzie onderweg is niet groot genoeg om de tocht aangenaam te maken. De bewust gecreëerde hakkelstijl van de verteller, vond ik overbodig, geposeerd zelfs. Alsof volzinnen niet dezelfde onzekerheid kunnen uitdrukken. Alsof de bekende leestekens zonodig moeten vervangen worden door eindeloze reeksjes van ... en ( ) en tientallen keren het verontschuldigende 'ik druk me niet goed uit'. Het is een groot uitstel dat ik liever in de prullemand van Reugebrink had zien belanden. Het is het werk dat de schrijver doet en dat ik er liever niet bij heb. Het is de coming-of-age van een roman, van een schrijver naar zijn waterval toe, waarin ik niet geïnteresseerd ben, als ik niet in hem persoonlijk geïnteresseerd ben (daartoe zou ik dan de biografie en niet het oeuvre lezen). Begrijp me niet verkeerd : een boek mag traag zijn : Thomas Manns' "Toverberg" bijvoorbeeld, is net daardoor geniaal. Een boek mag zelfs voortdurend 'uitstellen' en daarbij het geduld van de lezer bespelen, zoals Gabriel Garcia Marquez dat als geen ander kan. Misschien is het zelfs een element van veel grote literatuur, zeker vandaag de dag : dat het je vertraagt, dat je er de tijd voor dient te nemen en dat het dan pas tot zijn recht komt. En een roman heeft daarin een voordeel : hij duurt. Dat neemt niet weg dat het verhaal zich niet zomaar ook qua zeggingskracht en stijl-vereisten van de poëzie mag distantiëren en de gulden regel 'less is more' zomaar aan zijn laars mag lappen. Dat doet Reugebrink wel. Jammer. Het is daarom dat hij voor mij tekort schiet, waarom ik niet vlug verwacht dat hij weer in mijn twijfellijstje voor een volgende keer zal opduiken. Een lijstje waarin vele parels liggen te schitteren.

9 augustus 2009

Beuk

Nu lig ik hier doodgewoon hout te wezen wachtend op de verkleumde zielen die zullen staren in het vuur van de herinneringen en op de wormen van spijt die vreten aan de molm van wat had kunnen zijn Maar gisteren stond ik koel en waardig, onversneden als een toonbeeld van wat wij niet meer willen weten : wat de wind ons fluistert over ‘t verleden en dat geduld ons wortels geeft voor ‘t leven De wandelaar zucht, mijn schaduw is geslecht en mijn geheim drinkt niet meer van d’aarde alleen verbeelding telt mijn ringen bij haar sta ik nog jaren recht