17 juni 2009

Naar Merelbeke (Stefan Hertmans)

Berkevliesjes in de Beringstraat Met "Naar Merelbeke" heeft Stefan Hertmans me uitgenodigd naar waar ik al een tijdje onderweg was. Ik wist alleen niet dat het Merelbeke was, het mythische land waar de verloren kindertijd naar gewonnen brood smaakt. Je besluit gewoon net iets langer weg te dromen bij een droge boterham. Net nu kan dat, nu je volwassen bent, droge boterhammen in de vuilbak kiepert en alles kan uitleggen. Dat doet Hertmans niet. Hij legt in dit boek vooral 'in', zoals moeder het proper goed in de kast of vader het hout in de mijt. Door zijn kindertijd voorzichtig in doeken te wikkelen, maakt hij er meer van. Meer tijd, meer poëzie, meer de grote lijnen en het begrip daarvan. Meer dan Merelbeke ooit voor een kind kon zijn. Dat meer geeft een typische nostalgische toets aan deze roman, waarmee Hertmans naar eigen zeggen, een pastiche heeft willen schetsen van de zogenaamde 'herkomstroman', populair bij Vlaamse schrijvers midden jaren '90. Het is inderdaad zo dat Hertmans het cliché niet schuwt. Hij schildert het polderlandschap, zonder de fabrieksschoorstenen, gomt 'het buiten-de-lijntjes' bewust weg en wekt een Vaderfiguur tot leven, die zo uit het Vlaams-mythische pantheon lijkt geplukt. Toch denk ik dat de pastiche slechts de aankondiging is, het Venetiaanse masker, dat nauwelijks de identiteit verhult. Hertmans hanteert in zijn roman het penseel immers zo licht, dat hij het cliché eerder afstoft dan benadrukt. Zoals het impressionisme een overtreffende trap is van realisme en geen tegenbeweging. Hertmans schrijft zo duidelijk met kleine grote letters, dat 'Naar Merelbeke' op mij overkomt als een authentieke keuze voor de nostalgie, geen amputatie ervan, maar wel zonder het zware accent van dichters, honderd jaar geleden. Het bulkt van de eenvoud. De sfeer van de roman zit in de spankracht tussen de beschouwende, poëtische toon van de verteller in het nu ("Een beeld is een halte die onze geest maakt, tussen twee onzekerheden, las ik later ergens op een muur") en de geurige, weidse sfeer waarin de hoofdfiguur zich dag-na-dag baadt ("Stenen, had ik nonkel Doresto ooit horen zeggen, komen omhoog. Ze wrikken en duwen en komen allemaal op een dag aan de oppervlakte. Maar hier was het omgekeerde gebeurd : het leek alsof de stenen in de aarde waren gezonken en dit huis wilde terugkeren naar een natuurlijker staat"). De korte hoofdstukken lezen als een verzameling schilderijtjes in een twee-kamer-museum in een dorp, waar je met opzet langzaam in verwijlt. Hertmans' toon is bijna als die van de stilte, de achtergrondstem in het koptelefoontje, die zacht op kleur en jaargetijde van het werk voor je wijst. Hij lijst het geheel in met een licht kader, nl. het eerste en het laatste hoofdstuk ("Hoe God mijn rechterbeen amputeerde" en "Ecce Homo"), dat welliswaar toont dat het maar om een schilderij, een museumbezoek gaat en dat als metabeschouwing de herkomstroman thematiseert (en ironiseert), maar het valt vooral op doordat het geen zware commentaar wordt van een kunstkenner, waardoor je bij het buitenkomen uit het museum in de volle zon bijna zou gaan denken dat ook de zon een constructie is. Soms wordt het verhaal lichtjes verstoord door een verwarrende tijdsaanduiding, terwijl de chronologie door de schrijver zelf naar voren wordt geschoven als een element dat er toe doet. De sfeer verdraagt meestal niet de dialect-klinkende zinnetjes die Hertmans zijn personages te sporadisch en inconsequent in de mond legt. Alleen op die schaarse momenten doet hij zijn eigen creatie te kort. "Naar Merelbeke" is een sfeer, geschetst met een scherp geslepen punt en het goed hanteren van de verrekijker. Je zou er binnen voor blijven zitten, omdat het zoveel buiten oproept. Hij heeft geen (aan)klacht of melancholie nodig waarin de boeken van Paul De Wispelaere zo baden en al helemaal geen sensatie zoals zoveel hedendaagse schrijvers. Hij laat wel zien wat we dreigen te vergeten : de geur van paardekastanje. "Naar Merelbeke" is een bewuste, maar fluisterende ode aan de fantasie. Hertmans neemt de nostalgie mee als het beleg tussen zijn boterhammen op dagtocht. Als hij zijn brooddoos 's middags open doet, voert de geur hem naar een keukentafel, lang geleden, waar zijn moeder smeren kon. Met zijn fantasie als waterpas, hertekent hij het perspectief, versholen in zijn kindertijd. Dat hem dat overkomt, valt medisch te verklaren, maar kunst is creatie, geen encyclopedie. Fantasie is geen pre-gnostisch vermogen, maar het geërfde kleinood, dat er kitcherig uitziet, maar door persoonlijke koestering het tere zaad van berkenvliesjes kan doen ontkiemen, waarmee je tot in de Beringstraat geraakt. Een bevlogen moment, een kinderlijke mogendheid temidden (uit de kluiten) gewassen koren. Kunst kan niet om de Berlijnse muur heen, maar in de Beringstraat geraken willen we allemaal wel. Hertmans herinnert zich en zwijgt, want hij ziet : het was geen valse lente; het is een trage wals.

Geen opmerkingen: