22 juni 2009

Hotel New Flandres, bloemlezing van Vlaamse poëzie na 1945 (Dirk Van Bastelaere, Erwin Jans, Patrick Peeters)

De co-tangens van Vlaanderens' Gast(hof)heren Ik wilde graag reageren op de hetse rond "Hotel New Flandres", omdat ik nu pas, in het interview met Dirk Van Bastelaere in de laatste Poëziekrant, las dat er zoveel scherpe (overtrokken) reacties waren gekomen op de publicatie, waardoor een gesprek over de 'essentie' van de bloemlezing verloren ging. Dat is zeker betreurenswaardig. In de inleiding nemen de auteurs een sterk standpunt in, (zelf)kritisch voor bloemlezers, eerbiedig ten aanzien van de poëzie, trouw en moedig geschreven in deze bloemige tijden. Net omwille van het ander karakter van deze bloemlezing dan van de meeste bloemlezingen die verschijnen, vind ik het opzet van de samenstellers van Hotel New Flandres ernstig en verrijkend. De uitgave is dik en er staan veel zelden of nooit gebloemleesde dichters in, waardoor ze consequent is met het zelf gehanteerde selectiecriterium voor dichters en gedichten. Het probeert te breken met de traditie van het bloemlezen. De polemiek op de blog verhindert dan ook een boeiender gesprek, waartoe de auteurs toch wilden uitnodigen met het openen van de blog. Daarover ben ik het grondig eens met hetgeen RHCdG schrijft (op die blog) en is het jammer dat de auteurs zelf de polemiek centraal zetten. Hier volgt een poging om het toch nog over de bloemlezing op zich te hebben of liever over het concept. Ik ga me niet begeven op het ping-pong-terrein van 'hoeveel sterretjes ?' en dan de dichters naar gewicht vergelijken. Eerlijk gezegd vind ik dat de samenstellers, gezien de toewijding aan hun werk, ze een quotering à la De Standaard (boekhandel) beter hadden vermeden. Mijn reactie is eerder geschreven vanuit een filosofie en persoonlijk gegrond (en wellicht zelfs niet vrij van familiale invloeden), dan literairtheoretisch gestaafd en met een opvallend kleinere belezenheid dan de auteurs, maar integer en niet zonder de inleiding van het werk grondig gelezen te hebben... De vraag die ik me na die inleiding (toch) stelde was : "Is het zo dat vernieuwende gedichten meer plaats verdienen dan gedichten die in de lijn van de traditie liggen ?" Ligt de ‘waarde’ van een gedicht in haar historische bijdrage, in haar 'breken met' ? Als je hier nee op zegt, beland je als bloemlezer wellicht al vlug in 'een canon van de canon', gekleurd door je persoonlijke voorkeur, die tegelijk een verwaterd slap aftreksel blijkt te zijn van wat reeds vroeger werd samengesteld. In die zin is de meer principiële weg van Hotel New Flandres lovenswaardig. Ze kiezen het steile pad. Toch voelt hun criterium als eenzijdig aan, als een (te) eng spoor naar een grotere "objectiviteit". (Ze ontkennen de representativiteit als objectieve mogelijkheid, maar door expliciet een methode te hanteren en zich te buigen op de diversiteit van het resultaat, krijgt het geheel toch een 'aura' van een poging tot iets dat objectiever moet zijn dan de voorkeur van de samenstellers). Ze erkennen welliswaar het feit dat alles (teminste alle bloemlezing) constructie is, maar door dit (of haar tegendeel, de deconstructie) tegelijk tot de kern van hun methode te maken (nl. hoe meer een dichter vernieuwend werkt, dus het poëticaal systeem reconstrueert, hoe meer * hij krijgt, hoe meer gedichten in de bloemlezing werden opgenomen), miskennen ze een andere, minder technisch-system(at)ische benadering tot 'bloemlezingswaardigheid'. Een gedicht is immers in vele gevallen niet op voorhand bewust ingebed of afgezet tegen de traditie. Of zelfs als het dat is, ligt daar niet noodzakelijk haar waarde of kracht, omdat in haar poging iets 'wezenlijks' te verwoorden de mate van vernieuwing geen zelfcorrigende reflex van de dichter in kwestie dient te zijn. Niet iedereen moet er tientallen boeken bijnemen als hij schrijft, zoals Van Bastelaere blijkbaar doet. Studie is geen noodzakelijke voorwaarde voor poëzie, laat staan een voldoende. Met de nadruk op (dé)constructie, misken je andere wegen (en misschien zelfs de essentie) naar creatie, mijns inziens. Dat inzicht is, denk ik, nu net een belangrijk inzicht van de traditie, een inzicht dat ons misschien steeds weer ontglipt en zeker in het (post)hedendaagse klimaat van (post)modernistische appreciatie van de breuk, van het einde der grote verhalen. Een in-zicht, dat we ons (Platoons) kunnen her-inneren, wat niet hetzelfde is als een (re)constructie, kan dat patroon dat de traditie reeds ontblootte, terug zichtbaar maken. Dat is wellicht ook net wat postmodernisme wil tegen gaan of ontkennen. Paradoxaal genoeg is de weg van de deconstructie vandaag de dag bij uitstek een manier om bij de traditie als 'de' weg te geraken. Ze weigert alleen zichzelf te verlaten, waardoor ze zichzelf als dé manier ziet, zonder weg. Ze is een beetje als de methodische twijfel van Descartes, maar dan zonder op een idée claire et distincte te stoten, zodat alleen de methodische twijfel, in casu de constructie als zekerheid overblijft. De traditie daarentegen laat zich - in de metafoor van de weg of de constructie - eerder begrijpen als het idéé 'weg'. Elke wegenconstructeur in elk tijdperk bouwt anders aan een weg, maar het 'idee' weg, nl. een begaanbare baan te maken van A naar B, is nauwelijks gewijzigd. De traditie ziet dat niet als een huls, maar als de inhoud zelf. Vorm is inhoud, om het in kunsttermen te zeggen. Ook al kan zij niet benoemd worden, en dient zij telkens weer geparafraseerd te worden, toch bestaat ze. De twijfel als methode, de constructie als inzicht leidt niet tot het herleiden van elke objectiviteit tot subjectiviteit, maar stelt het juist scherp dat de objectiviteit juist in de subjectiviteit zit, de eeuwige glans in het historisch geconstrueerd zijn, de vorm die zich in de stof manifesteert. Dat is natuurlijk logisch onjuist, in zijn essentie paradoxaal en daarom onmogelijk om in een criterium om te zetten, waarmee je gedichten kan selecteren. Maar je kan er wel trouw aan blijven en in die trouw is de traditie een voorganger en dus leermeester, die je 'naar je hand' dient te zetten, maar zonder de hand van de meester af te hakken. Ik vraag me dan ook bijvoorbeeld af wat de auteurs vinden van hetgeen Paul Claes zegt over de ‘canon’ en de traditie, o.a. in de Poëziekrant bij het uitkomen van zijn bloemlezingen. Claes is zeker een meester in het doorzien van de constructie, maar hoeft niet te breken om nieuw te kunnen beginnen. Wat doe je dan met een dichter die teruggrijpt naar de traditie die verloren dreigt te gaan ? Is dat geen soort ultra-conservatief, die daardoor eigenlijk terug vernieuwend wordt ? Les extrèmes se touchent... Of op het gevaar af te gaan behoren tot die gehate kussensloop-liefhebbers, probeer ik het eenvoudiger te stellen. Kan je met een rationeel-wetenschappelijk-system(at)isch ontmantelen van dichters en gedichten wel de kern van de poëzie heel laten ? Ontstaat er door jullie streepjes en sterretjes geen letter-vlek, die door haar zwarte inkt het wit bedekt, dat nodig is om het onzegbare een plaats te geven, van waaruit het zegbare kan gezegd worden ? (En dat hoeft niet per se mystiek te zijn, dat is de mythe van de poëzie, dat is erg dicht bij de decontructivistische waarheid rond taal, zou ik denken). Zou het werk niet op minder kritiek gebotst zijn, als de auteurs hun eigen historiciteit wat verder hadden toegelicht in plaats van zich te beperken tot een droog 'achterflaptekstje' ? Zo is het bijvoorbeeld toch wel verhelderend (zeker voor een breed publiek) te weten dat de waarde van Van Bastelaere (cfr. Brems) wellicht in de eerste plaats in de bundel 'Pornschlegel' ligt, in het postmodernisme dus, in de breuk die hij daarmee bewerkstelligd heeft in de Vlaamse poëzie na 1945. De keuze voor de breuk met de traditie als graadmeter voor het opnemen van een dichter/gedicht in de bloemlezing, ligt immers zo fel in de lijn met de visie en het werk van Van Bastelaere als dichter, dat het een meerwaarde zou geweest zijn als hij dat er met zoveel woorden had ingezet. Net door dat te expliciteren, was de kans groter geweest dat Hotel New Flandres zijn historiciteit en de voorkeur van zijn auteurs ontstijgt, wat ze uiteindelijk toch wensen. Misschien zijn deze vragen te retorisch, daar ze vroeg of laat tot de vraag moeten leiden of bloemlezen überhaupt wel wenselijk is, hetgeen jullie wel moeten tegenspreken, omdat jullie het gedaan hebben. Enkel de onmogelijkheid van de representativiteit en de waarheid 'alles is constructie' restte jullie nog, als en soort van bescheiden verontschuldiging voor het uitgeven van het werk. Waarom deden jullie dat, als het toch onmogelijk is ? Als een minder-slechte aanvulling op de slechte bloemlezingen die al bestonden ? Moeten we de lezer niet sparen van bloem-lezen en eerder het oeuvre en/of het nieuwe werk van levende dichters laten zien, eventueel aangevuld met onbekenden, die dreigen zo bestoft te raken, dat ze onleesbaar worden ? Auteurs die resoluut voor de waarde van het vernieuwen, het experimenteren, heruitvinden, reconstrueren kiezen op een doordachte manier, maar zich tevens feitelijk verzoenen met het uitgeven van een ‘bloemlezing’, valt dat wel te rijmen ? Is het bloemlezen niet in wezen conserverend en dus 'traditionaliserend' ? (een mens kan door de inleiding natuurlijk wel aangespoord of geïnspireerd worden vernieuwender te dichten, maar het op schrift samen brengen van de gedichten heeft tot gevolg dat mensen het boek ter hand zullen nemen vanuit het idee dé Vlaamse poëzie na 1945 in handen te hebben. Het benadrukken van de principiële onmogelijkheid daarvan, zal nooit zo krachtig genoeg zijn om de feitelijkheid (en dus de actueel geworden 'mogelijkheid') van de bloemlezing te ontkennen. Vandaar werkt bloemlezen 'traditionaliserend', of je nu wil of niet. Het wordt gewoon een Ark van Noah; met de dubbelbekkever, maar zonder de olifant. Een poëzie waarbij de schaduwen niet het gevolg zijn van schemerlamp-werpende dichters-recensenten als De Coninck, maar als alles-onder de neon-bloemlezende-dichters à la Van Bastelaere. Is er een wezenlijk verschil, of één van smaak, waarover niet de redetwisten valt ? Misschien is het niet wijs deze vragen te stellen aan auteurs, die vooral respect verdienen, voor het monnikenwerk dat zij verricht hebben in combinatie met de moed om eerlijk te zijn door voor een bepaalde bloemlees-methode te kiezen. Een methode en een werk dat ver de inleiding overstijgt en sowieso (aan mij alvast) dichters onthult, eerder dan omhult. Daarin zit zeker een grote waarde én een nog niet-bestaande aanvulling op het reeds gebloemleesde en zeker meer uitnodigt tot degustatie en ontdekking van de 'ziel' van de poëzie dan de zoveelste 'De mooiste van - ' . "Hotel New Flandres" is een geschenk. In haar kamers staan niet de klassieke bloemstukken, maar dat houdt ons des te frisser. Ook de apocriefe geschriften liggen op het nachtkastje. Boeiend. De dialoog over de keuze van de samenstellers en de waarde van de uitgave, zijn maar 'gesproken' woorden, maar wat nu rood en letterlijk op me ligt te wachten, staat en blijft zo geschreven. Dat is wat er toe doet, dat is mijn geschenk. In wezen werkelijk want verwelkelijk. Niemand die me verhindert de bloemen zo te (her)schikken zoals de regels van de kunst volgens de Japanse Meesters voorschrijven, of zoals ik leerde van mijn ouderwetse Vlaamse grootvader, of gewoon zoals ik er hier en nu zin in heb, inconsequent en onverantwoord.

Geen opmerkingen: